Lentse Historische Kring

ga naar aflevering 1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23

~ Lent lang vervlogen tijd ~

16. Plankenkerk en waterstaatskerk

De Fransen brachten godsdienstvrijheid en de katholieken maakten hiervan gebruik door weer openlijk de eucharistie te vieren. In schuurkerkjes zoals in Bemmel en Lent want er waren in die malaisetijd geen middelen om nieuwe kerken te bouwen. Zo kende Lent sinds 1797 zijn plankenkerk aan de Steltsestraat. Op de plaats van de hoeve De Steenen Kamer van Mej. Van Erp die in de bezettingstijd was verwoest. Lent met drie keer zoveel inwoners als Oosterhout werd een bijstatie van de statie Oosterhout omdat de aartspriester van Gelderland de familie Hackfort die op het Huis te Oosterhout woonde niet wilde schofferen. Tot in 1851 bleef Lent een bijstatie van Oosterhout. Toen werd het een zelfstandige statie en na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 werd Lent in 1855 een zelfstandige parochie gewijd aan Onze Lieve Vrouwe Maria Geboorte. In 1837 was de plankenkerk vervangen door een bescheiden waterstaatskerk. De Fransen brachten gelijkberechtiging voor alle burgers maar dat betekende in de praktijk niet dat de katholieken nu ook gelijkwaardig waren. Na twee eeuwen achteruitstelling, twee eeuwen gespeend van onderwijs, twee eeuwen zonder enige bestuurlijke ervaring en twee eeuwen zonder prominente leiders in de steden en de dorpen was er een lange weg te gaan voor de katholieken als gelijkwaardige burgers werden beschouwd.

LL 4: Het agrarische bedrijf in vogelvlucht.

SL 23C: Lent in de eerste helft van de 19e eeuw.

AL 2: De Lentse kerken.

AL 2: Ontwikkeling van Elst tot centrumdorp.

Afb. 16a: In het archief van het grootseminarie Rijssenburg werd een beschrijving opgenomen van het kerkdorp Lent na de Franse invasie van 1795. De reproductie geeft het eerste gedeelte van dat verslag weer.

Afb. 16b: Onder regie van Rijkswaterstaat die architectuur en materiaalkeuze bepaalde werd in 1837 in Lent ter vervanging van de 'planken kerk' een kleine 'waterstaatskerk' gebouwd. Een net gebouwtje met een torentje vermeldt de beschrijving in het archief Rijssenburg. Waarschijnlijk had het kerkje ongeveer dezelfde aanblik als het kerkje van de Hervormde Gemeente in Lent. In 1851 werd Lent een zelfstandige statie of parochie.

Afb. 16c: Briefhoofd van Carolus Belgrado boven de stichtingsakte van de zelfstandige parochie Lent.

De stichtingsbrief van de zelfstandige statie Lent van de pauselijke internuntius aan het Nederlandse Hof van 1848 tot 1855, Carolus Belgrado, van 27 maart 1851 maakte de Lentse kerk organisatorisch los van de Oosterhoutse kerk waartoe zij tot dan toe behoorde. De kapelaan van de Oosterhoutse parochie, sinds 1845, Engelbertus Hendriksen, werd de eerste pastoor van de Lentse parochie na de hervorming. Hij was toen 40 jaar. In zijn brief schrijft de internuntius als vice superior van de Missio Hollandiae; '....Met Apostolische volmacht, uit hoofde waarvan wij Ons ambt uitoefenen, en bij de werking en inhoud van dit Ons Decreet, wordt opgericht en gesticht een Statie ofwel Parochie in het dorp Lent in het district Gelderland van de Hollandse Missie. De Parochie Lent zal omvatten het dorp genaamd Lent, het gehucht Vossenpels en het goed Boel....' Op 25 februari 1851 was er, vooruitlopend op deze stichtingsbrief, een overeenkomst bereikt met het kerkbestuur in Lent waarin de financiële verplichtingen van de nieuwe parochie waren vastgelegd. De kerkmeesters Daams, Reijers, de Beijer, Houterman en Willemsen verbonden zich uit de fondsen van de kerk jaarlijks fl. 300,- uit te trekken voor het levensonderhoud van de pastoor. Elk kwartaal zou de pastoor fl. 75,- ontvangen, ingaande op de datum van zijn benoeming. Daarnaast zou de pastoor volgens de bestaande regelingen zijn deel uit de collectes en uit de stipendia ontvangen. En verder: '....Door deze overeenkomst worden de gemeentenaren niet ontheven om mondbehoeften, voorkomende onder de naam victualiën, te geven. Men vertrouwt dat zich de gemeentenaren niet aan deze verplichting zullen onttrekken, omdat, zonder daaraan te voldoen, de tijdelijke pastoor, een aan zijnen verheven staat aangemeten bestaan zou moeten missen....' Voor die tijd was een dergelijke oproep in dorpen met een overwegend agrarische bevolking gebruikelijk. In die tijd toen de emancipatie van de katholieken stukje bij beetje succes begon te boeken, vooral in het onderwijs en in de zieken- en ouderenverpleging, ging de kerkelijke overheid in het district Gelderland prudent en zorgvuldig te werk. Aan de ene kant wilde de geestelijkheid op geen enkele wijze problemen met de wereldlijke overheid die zich, ondanks de grondwet van 1848, anti katholiek opstelde, en aan de andere kant wilde zij geen moeilijkheden met de pastoors en kapelaans in de parochies wanneer deze mensen niet op een passende wijze in hun levensonderhoud konden voorzien. De financiële lasten voor de parochianen waren voor die tijd niet gering. Zo waren zij gehouden jaarlijks fl. 300,- aan de nieuwe pastoor te betalen. Pas twee jaar later, bij koninklijk besluit van 9 april 1853 werd de nieuwe pastoor van staatswege een traktement van fl. 300,- toegekend. Zoals dat in die tijd aan pastoors en dominees door de staat werd gegeven. De Lentse katholieken hebben in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw royaal aan de kerk gegeven en aan de door de kerk aanbevolen fondsen. Zoals voor een eigen katholieke universiteit, voor het bijzonder onderwijs in hun dorp, voor de realisering van Huize Sint Joseph, voor het werk van missionarissen uit Lent en aan de Lentse Sint Vincentiusvereniging. Want ook in Lent waren arme gezinnen van losarbeiders, behoeftige ouden van dagen en berooide weduwen. Daarvoor was in 1853 in Lent de conferentie van Sint Martinus opgericht als afdeling van de St. Vincentiusvereniging Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, na de geruchtmakende aprilbeweging, werd 1 maart 1855 de nieuwe parochie canonisch opgericht en toegewijd aan Onze Lieve Vrouw Geboorte. Lent behoorde tot het bisdom Utrecht, Nijmegen tot het bisdom 's-Hertogenbosch.

Afb. 16c1: Vertaling tekst brief van Belgrado

Afb. 16c2: Tekst van de overeenkomst tussen de geestelijke overheid en het bestuur van de bijstatie in Lent van de katholieke parochie in Oosterhout als voorwaarde voor de verheffing van deze bijstatie tot een zelfstandige statie/parochie met een eigen pastoor.

Afb. 16c3: De Kleine Boel in Lent

De schematische plattegrond van het dorp Lent die aan de stichtingsakte van de parochie werd toegevoegd geeft in grote lijnen het beeld van de exclave Lent in de gemeente Elst. Ter verduidelijking en om misverstanden te voorkomen werd aan de noordzijde aangegeven dat de grens van de nieuwe parochie langs het landgoed de Boel en Rustwat aan de Griftdijk Noord liep. Opmerkelijk is de toevoeging van de afstanden naar de omliggende plaatsen: Elst ten noorden, 1,5 uur, Bemmel ten oosten 1 uur, Oosterhout ten westen, nagenoeg 1 uur, Nijmegen ten zuiden, juist over de rivier. Op de tekening hierboven 'de kleine Boel.' Op de tekening hierna 'de grote Boel.'

Afb. 16c4: De Grote Boel in Lent. In de inzet de voorgevel van het woongedeelte.

Pastoors in Lent tot 1936

Engelbertus Hendriksen. Geboren in Elten 1811, Op 27 september 1840 priester gewijd. Kapelaan in Herwen en Aerdt. Van 1843 tot 1845 kapelaan in Wageningen. Daarna tot 1851 kapelaan in Qosterhout. Wordt in 1851 de eerste pastoor in Lent na de hervorming. Overleden op Witte Donderdag, 16 april 1881.

Lambertus Wilhelmus Brugman. Geboren in Arnhem 6 juni 1839. In Utrecht op 10 augustus 1862 priester gewijd. Kapelaan in Groessen. Daarna kapelaan in Oud Zevenaar van 1863 tot 1867. Van 1867 tot 1871 kapelaan in Enschede. Van 1871 tot 1873 kapelaan in Wehl. Daarna tot 1881 pastoor in Nieuw Schoonebeek. In 1881 pastoor in Lent tot zijn emeritaat op 8 december 1914. Overleden in Huize St. Joseph op 3 maart 1915.

Gerardus Antonius van Laak. Geboren in Wehl in 1868. Op 15 augustus 1894 priester gewijd. Achtereenvolgens werkzaam in de Lutte Groenlo, Groningen en in 1908 pastoor in Langeveen. In december 1914 plechtig als pastoor van de parochie O.L.Vr. Geboorte in Lent geïnstalleerd. Hij bleef 37 jaar pastoor in Lent. In augustus 1951 ging hij met emeritaat. Veertien jaar later overleed hij in zijn geboorteplaats Wehl, 14 augustus 1965, bijna 97 jaar oud.

Afb. 16c5: Detail uit een geschilderd portret van pastoor Hendriksen door Louis de Bree Eigendom van de parochie.

Afb. 16c7: Honderd jaar na de ingrijpende restauratie van de kerk van de Hervormde Gemeente in Lent en de bouw van het bescheiden torentje vierde de kleine gemeente feest omdat zij een gloednieuw orgel in hun kerk hadden gekregen. De kleine gemeente had daarvoor een bedrag van fl. 1350,- ingezameld. Het orgel werd gebouwd door de Rotterdamse orgelbouwer W.H. Kam volgens het mechanische sleeplade systeem. Het orgel had een klavier en een pedaalklavier. Typisch was de Engelse invloed in de grotere pijpen van het orgel die waren voorzien van stemschuiven. In 1966 werd het orgel ingrijpend gerestaureerd door v.d.Berg en Wendt en met een register uitgebreid. In 2000 voorzien van een tremalant register. Met dank aan de Heer S.v.d.Veen uit Lent.

Afb. 16d en 16e: Koorenmoole aen den Betuwschen Dyck In Lent.

Sinds mensenheugenis kende Lent zijn korenmolen. (Zie ook LL 2 pag. 8-9) De maalschap Lent wordt in de bronnen voor de eerste keer in 1356 genoemd. In een oorkonde van het Sint Marcus Stift in Bedbur waarin de erfenis van Jan van Lent werd geregeld. (Hauptstaatsarchiv / Archiv Bedburg in Düsseldorf) Jan van Lent was de vader van Diederik en Hildegart van Lent. Hildegart van Lent regelde de transacties van het stift in Bedbur waar zij kosteres was. Jan van Lent had zijn zeven met name genoemde hoeven in Lent, totaal 150 morgen, nagelaten aan zijn kleinzoons Otto en Beemt. Daar, hoorde ook de maalschap Lent bij. Jan van Lent had die goederen in erfpacht gekregen. In de oorkonde werd dat erfrecht overgedragen op de beide kleinzoons. Bij dat bezit van Jan van Lent hoorde niet het allodiale bezit van Diederik, incl. het kasteel in Lent dat een jaar eerder door tegenhertog Eduard was verwoest. (Allodiaal wil zeggen dat het bezit niet uit belening is verkregen.) De laatste keer dat van Lent's worden genoemd in relatie met de Lentse molen was in 1548 toen Henrick Waeterhaelen de Lentse molenaar was. Hij was getrouwd met Alijdt van Lent. Maalschap betekent als regel dat de vrije boeren en de pachters binnen de begrenzing van de maalschap hun graanproducten in die molen lieten vermalen. Wanneer de eerste Lentse molen werd gebouwd weten wij niet. In de 14e eeuw waren in het rivierenland de eerste molens gebouwd. Zoals de kolommolen van Kleefse Sonsbeck waarvan Diederik van Lent de revenuen genoot. Voor zover wij weten is de Lentse molen altijd een standerdmolen geweest. Dat wil zeggen dat de bovenkast om een verticale as draaide om de wieken naar de wind te zetten. Op de tekening links de voorzijde van de bovenkast. Op de tekening rechts de achterzijde. Zo ongeveer moet de Lentse molen (met bijgebouwen) eruit gezien hebben kort voor de sloop in 1902 zoals een onduidelijke foto suggereert. Na Henrick Waeterhaelen kende Lent verschillende molenaars. De laatste molenaar kwam uit de vermogende familie Reijnders. In de 19e eeuw bezat deze familie in Lent ook een bierbrouwerij en een stijfselfabriekje. Deze bedrijven gingen in de hete zomer van 1853 door blikseminslag verloren zoals het brievenboek van de burgemeester van Elst vermeldt. De bierbrouwerij werd niet herbouwd. Later werd in het souterrain van villa Bato van de familie Reijnders op beperkte schaal bier gebrouwen. Of er naast deze korenmolen ook een houtzaagmolen in Lent heeft gestaan weten wij niet. Wel dat voor de bouw hiervan concessie was verleend. Bij de molen behoorde het z.g. molenrecht. Dat hield o.m. in dat in de omgeving van de molen geen bomen mochten staan die de windopvang konden beïnvloeden. Op de ons bekende plattegronden van Lent vinden wij steeds de molen, altijd op dezelfde plaats, aangegeven. De Lentse molen stond op een veilige afstand van de schans Knodsenburg zodat de molen geen belemmering vormde voor het schootsveld van de schans. Op oude tekeningen zien wij de Lentse standerdmolen zoals b.v. op een tekening van Corn. Pronck 'Nijmegen en de Waal gezien vanuit het westen' (rond 1750) en op een steendruk van HJ. Backer. (rond 1850) In de bronnen vinden wij geen gegevens over de verwoesting van de molen door oorlogsgeweld, door brand of doordat de molen op hol was geslagen. Evenmin wanneer de molen geheel of gedeeltelijk werd vernieuwd. Van oudsher liep het Molenpad van het molencomplex naar het oude dorp aan de Grift. Toen tussen 1875 en 1879 de hoge spoordijk werd aangelegd werd voor de voetgangerspassage op het Molenpad een tunneltje uitgespaard dat in de volksmond de ducker werd genoemd. Dat tunneltje is in de bange septemberdagen van 1944 berucht geworden omdat toen een aantal SS-ers dodelijke slachtoffers maakten onder de mensen die in het tunneltje beschutting hadden gezocht voor het harde oorlogsgeweld. Daaronder het bekende hoofd van de Lentse jongensschool Omloo. Na de oorlog werd het tunneltje volgestort. 

Afb. 16f: Een jong paar op het Molenpad met de molen op de achtergrond. 

Afb. 16g: Nijmegen, gezicht op de Waal vanaf de overzijde van de Waal. Op de voorgrond de Lentse uiterwaarden. Steendruk van RJ. Backer. Op de tekening ook het einde van de gierbrug en een stukje bebouwing aan de Veerdam.
Afb. 16h: Grazende paarden in de polder met op de achtergrond de Lentse molen op de Oosterhoutse dijk.

  

Afb. 16i en 16j: Lent heeft door oorlogsgeweld, watersnoden en sloop zoveel oude behuizingen verloren dat maar weinig meer resteert. Zoals b.v. het meermalen gerestaureerde dijkhuis uit 1775 aan de Oosterhoutse dijk, links, en twee oude boerderijen (voor de verbouwingen) binnendijks tegenover het dijkhuis, rechts.

Afb. 16k en 16l: In de 19e eeuw was Lent een dorp met veel kleinschalige agrarische bedrijfjes van keuterboertjes en pachtertjes met vaak bedrijfjes van nog geen ha. groot. Kleine boerderijtjes zoals het boerderijtje in de Steltsestraat (links) en aan de Bemmelse Dijk (rechts) bepaalden toen het dorpsbeeld. Door het continentaal stelsel in de lange Franse bezettingsperiode waren tal van koloniale producten niet meer verkrijgbaar zoals b.v. rietsuiker en koffie. In die periode traden ingrijpende veranderingen op in het dagelijkse menu. Bietsuiker ging rietsuiker vervangen. Aardappelen namen dagelijks een broodmaaltijd voor hun rekening. Die warme maaltijd vroeg om meer groenten en nieuwe soorten groenten. Het bleken, ook na het vertrek van de Fransen, blijvende veranderingen te zijn die de Lentse warmoezeniers in de kaart speelden..In de 19e eeuw werd Lent een grote groentetuin en nam de ooftbouw toe. De lucratieve maar risicovolle tabaksplantenteelt bracht de boeren en pachters additionele inkomsten en extra werk voor vele handen. Het stimuleerde de schapenhouderij in de beweide boomgaarden omdat de tabaksplantjes veel mest nodig hadden. Toen in de periode van de landbouwcrisis en de Delicrisis in het laatste kwart van de 19e eeuw de tabaksplantenteelt instortte nam de ooftbouw toe. Al ruim voor maar vooral na de eerste wereldoorlog specialiseerden steeds meer Lentse ondernemers zich in de teelt van potplanten. Door de prijsconcurrentie met Zuid Europa na de tweede wereldoorlog verdween de ooftbouw.

Afb. 16m: Zo romantisch was de Grift bepaald niet. Na de sluiting van de Grift voor alle scheepvaart bleek de vaart dwars door het dorp onverkoopbaar.en bleef onverzorgd liggen. De Grift zorgde in de zomer voor stankoverlast. De aangelegde dammen verdeelden de vaart in lange vakken stilstaand water. Op de tekening de Grift dicht bij het Nieuw Huis te Lent waar in het begin van de vorige eeuw een tuinmanshuisje op de oever stond.
REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.