Lentse Historische Kring

ga naar aflevering 1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23

~ Lent lang vervlogen tijd ~

15. Lent even een zelfstandige gemeente

Arnhem werd een bestuurscentrum met Franse officieren en ambtenaren, collaborateurs en meelopers. Nijmegen verkommerde. Met de Franse invasie marcheerde een diepe malaise ons land binnen, terwijl wij na de vierde Engelse oorlog in alle sectoren al te maken hadden gekregen met een stagnerende en teruglopende economie. Veranderende eetgewoonten van de man in de straat speelden de Lentse warmoezeniers in de kaart die in hun kleine bedrijven in intensieve tuinbouw groenten in verschillende soorten voor de verschillende seizoenen kweekten en op de groenmarkten aan de man brachten. Niet alleen in Nijmegen dat verder verarmde maar voortaan ook in Arnhem waar beter werd betaald. De lucratieve maar risicovolle tabaksplantenteelt bracht de Lentse pachters additionele verdiensten maar ook tegenslagen. Wanneer late nachtvorsten huishielden bevroren niet alleen de bloesems in de boomgaarden maar bevroren ook de prille tabaksplantjes op de tabaksakkers en was de oogst verloren. De Fransen en hun Nederlandse bewonderaars uit de vroegere patriottenkringen wilden bestuurshervormingen naar Frans model. Maar de oude regenten hadden kans gezien weer op hun oude vertrouwde kussens te kruipen en dus ging alles op zijn elfendertigst. Toch werden in de dijkstoel en in het ambtsbestuur hervormingen doorgevoerd en een van die hervormingen was de invoering van gemeenten, mairies, naar Frans model. Zo werd Lent met Doornik en Ressen een zelfstandige gemeente met Jacob de Ranitz, zoon van Johan de Ranitz als eerste burgemeester. Gijsbert de Ranitz werd burgemeester van Herveld en ontvanger in de gemeente Bemmel. Jacob de Ranitz streefde naar een samenvoeging van de gemeente Lent met de gemeente Bemmel om zo een sterke Waaloevergemeente te vormen. Het vertrek van de Fransen maakte daar een einde aan. De oude schoutambten van voor de Franse tijd werden hersteld en Lent werd weer een exclave van het schoutambt Elst dat nu gemeente Lent en Elst heette omdat Lent veel meer inwoners had dan het kerkdorp Elst.

LL 4: Het agrarisch bedrijf in vogelvlucht tussen 1795 en 1940.
LL 25: Oudste monument van Lent moeten wij koesteren.

Hervormingen in de Franse tijd

Ondanks de diepe malaise die met de Franse sanscuiotten ons land binnen marcheerde en die met name de Nijmeegse bevolking in zwarte armoede dompelde en de agrarische ondernemers in Lent in grote problemen bracht heeft de Franse bezettingstijd, zoals Prof. Rogier accentueerde, een begin gemaakt met het elimineren van een willekeurig en corrupt bestuur in de gewesten en de ambten.
In februari 1795 vertrokken de laatste Fransen en de Ranitz keek met zorg naar de ontwikkelingen in het ambt. Op 8 maart schrijft hij zijn dochter: "Daar is hier provisioneel een ambtman aangesteld, benevens 6 schepenen en 6 heemraden. Den ambtman is de jongste Hackfort van Waayenstein, dus een roomsche. Van de 6 schepenen en 6 raden zijn er ieder 4 roomsche. Wat moet daarvan worden? De roomschgezinde zullen de hoofden opsteeken en misschien volgt er nog een religieoorlog uyt, want zij beginnen sterk te spreeken en de kerken in te nemen......De wapens moeten ook uyt de kerken. De adelstand is teniet gedaen. Het is nu alles égalité. God beter wat zal het geven?""
De zorgen van de Ranitz waren niet ongegrond omdat de Over-Betuwe, zeker wat Bemmel, Oosterhout en Lent betreft overwegend katholiek was. Gelukkig stelde de geestelijkheid zich zeer terughoudend op en werd elke provocatie van de protestanten zoveel mogelijk vermeden. Voor de keuze van de nieuwe ambtman, die voortaan dijkpresident werd genoemd om alle herinneringen aan bevoorrechte adellijken weg te nemen mochten alle mannelijke ingezetenen hun 'gedachte in schrift' inleveren. Een eerste stap naar de democratisering van het ambt en het polderdistrict. De dijkpresident werd niet meer door de ridderschap geassisteerd maar door een gemeenteraad die door de Kerspelvertegenwoordigers werd gekozen. Na het onverwachte overlijden van Hackfort werd opnieuw een katholiek gekozen en wel G.F. Hugenpoth tot Aerdt. Het stelde de protestanten enigszins gerust dat hij tot de ridderschap behoorde. In de Franse bezettingstijd vielen de drie gezagsaspecten; de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, voorheen verenigd in de persoon van de ambtman/richter/dijkgraaf, uiteen over verschillende gezagsdragers die geen binding hadden met de functies van de dijkpresident. Die functie werd uitgehold tot tenslotte in 1811 alleen de leiding over het polderdistrict restte.
In 1802 al werden de bevoegdheden van de ambtsgerichten geconcentreerd in het 'Departementaal Gerigtshof' in Arnhem. Bij keizerlijk besluit van 21.10.1811 werd ons land naar Frans model verdeeld in departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten. Lent in de Over-Betuwe hoorde in het kanton Over- Betuwe dat voortaan ressorteerde onder het arrondissement Tiel. Lent werd, met Doornik en Ressen, een zelfstandige gemeente met Jacob Frans de Ranitz als eerste gekozen maire. De Waal was grens tussen het departement Monden van de Rijn en het departement Boven IJssel. De Waal was grensrivier tussen beide departementen. Op de Waalkade patrouilleerde Franse douane.
Door de instelling van arrondissementsrechtbanken in Arnhem en Nijmegen en een vredesgerecht (kantongerecht) in Elst werd het laatste restje justitionele bevoegdheid aan de dijkpresident ontnomen. De wetgevende macht berustte voortaan bij de prefect van het departement en de onderprefect in het arrondissement. Alleen de functie van dijkpresident van het polderdistrict bleef over. Die scheiding van de machten is tot op de dag van vandaag gehandhaafd gebleven.

Afb. 15a: Na de sluiting van De Grift in 1742 stagneerde de bevolkingstoename in Lent door het verdwijnen van de werkgelegenheid die de trekschuitenvaart had geboden. Voor 1795 telde Lent rond 1.000 inwoners. In 1808 was Lent met 843 inwoners de vierde in de rij van de woonkernen in de Over-Betuwe. In de periode 1808-1899 groeide de bevolking van de hele gemeente Elst van 2971 naar 6283 inwoners. Een toename met 211,48%. Lente groeide van 843 naar 1473 inwoners. Een toename van slechts 74,73%. Elst daarentegen groeide met 377,26% van 563 naar 2124 inwoners. Lent kende in het laatste kwart van de 19e eeuw een absolute daling van het aantal inwoners. Hierna de ontwikkeling van de bevolking in Lent en Elst.

Afb. 15b: De bevolkingsontwikkeling in Elst en Lent.

Afb. 15b1: In en na de Franse tijd groeide de Nijmeegse bevolking in vergelijking met de landelijke trend langzaam. Omdat de stad als vestingstad opgesloten bleef binnen zijn wallen. Pas na de ontmanteling en de uitleg van de stad groeide de bevolking in een snel tempo. Op het einde van de 19e eeuw was de stadsbevolking met 327% toegenomen in vergelijking met 1808. Toen de stad nog opgesloten was door de defensiewerken bleef het inwonertal van de hele gemeente Elst in procenten van de stadsbevolking tot 1879 nagenoeg gelijk. Daarna daalde dat percentage constant tot minder dan 15% op het einde van de 19e eeuw. Binnen de gemeente Elst groeide het aantal inwoners van het kerkdorp Elst veel sneller dan van Elden, Lent en de buurschappen. Elst ontwikkelde zich tot het fruitcentrum van de Over-Betuwe. De groei van de bevolking van Lent bleef in relatieve zin achter bij de ontwikkeling van Elst. In procenten van de stadsbevolking daalde dat percentage van 6,25% in 1808 naar 3,35% in 1899. Op het einde van de 19e eeuw kende Lent zelfs een absolute daling van het inwonertal.

Afb. 15c: Bevolking in Elst en Lent naar Religie.

Afb. 15d: Gemeentelijke herindeling in 1817.

Afb. 15d1: Het aquarel van Derk Anthony van de Wart geeft een beeld van de gepavoiseerde schipbrug in het verlengde van de gierbrug die in mei 1815 was aangelegd voor de doortocht van Pruisen en Kozakken naar het front bij Waterloo. De schipbrug was ter gelegenheid van het bezoek van koning Willem l aan Nijmegen op 15 juni met vlaggen getooid. Drie dagen later werd Napoleon bij Waterloo definitief verslagen. Het einde van twintig jaar oorlog waarin Lent in 1794/95 zijn deel had gehad. In november 1813 maakten de Pruisen die bij Arnhem over de Rijn waren getrokken de Over-Betuwe onveilig en vertoonden zich op de Lentse bandijk in het zicht van de retirerende vijand. Op 5 juni vertrokken de laatste Fransen uit Nijmegen en staken de Nijmeegse regenten van der Steen en Singendonck over naar Lent om de daar gelegerde Pruisische troepen de Franse aftocht te melden. Zij werden met muziek ontvangen. Diezelfde ochtend nog marcheerden Pruisische eenheden de stad binnen. De Franse nachtmerrie was voorbij. Twee jaar later waren er in mei 1815 weer grote troepenbewegingen in Lent toen Pruisen en Kozakken de Griftdijk en de bandijk aan flarden marcheerden om via de gierbrug/schipbrug hun weg naar Frankrijk te vervolgen. Stokoude Lentse mensen vertelden voor de tweede wereldoorlog dat zij van hun grootouders hadden gehoord dat de Lentse jongemannen gewapend in de stallen sliepen om het vee dat naar binnen was gedreven te beschermen tegen mogelijke onverlaten uit de vreemde troepen. Nee, vrolijk is het bezoek van de bondgenoten in 1813 en 1815 voor de Lentse mensen vast niet geweest. Evenmin was het bezoek van de eerste Nederlandse koning voor Nijmegen geen onverdeeld genoegen want de vorst kwam de Nijmegenaren vertellen dat hun stad niet mocht worden ontmanteld maar gezien zijn unieke strategische ligging vestingstad moest blijven en de verdedigingswerken moesten worden gemoderniseerd en uitgebreid. De stad die in het begin van de Franse overheersing sterk te lijden had gehad van de waardeloze assignaten en wurgende rekwisities werd in de Franse bezetting verder van zijn natuurlijke achterland afgesneden waardoor handel en ambachtelijke industrie kwijnden, de werkeloosheid torenhoog steeg, de volksbuurten verpauperden en de armenzorg niet bij machte was om de nood te lenigen De kindersterfte was hoog en besmettelijke ziektes eisten hun tol omdat er een gebrekkige riolering en een slechte watervoorziening was. In de Franse tijd al hadden Lentse agrarische ondernemers o.m. de markt in Arnhem bezocht om hun producten aan de man te brengen omdat de Nijmeegse markt onvoldoende opnamevermogen had.
Willem l die Napoleon bewonderde regeerde als een verlicht despoot. Hij probeerde alle touwtjes in handen te houden en de toepassing van zekere democratische rechten voor de burgers werd in de ijskast gezet. De zwaartepunten van zijn beleid lagen op de verbetering van de infrastructuur en het stimuleren van handel en industrie. Voor de agrarische sectoren had hij minder belangstelling. De bestuursstructuren van voor 1795 werden met enkele correcties hersteld. Gelderland werd weer een zelfstandige provincie met een door de koning benoemde gouverneur. In Gelderland werd dat J. van Lynden uit het geslacht van ambtmannen. De Provinciale Staten werden, zoals voorheen de Staten van Gelderland, gekozen door de ridderschap en de steden. Nu aangevuld met de landelijke stand. Dat betekende het begin van het census kiesrecht omdat aan de hand van de betaalde belasting werd bepaald of men kiesrecht had. Het oude ambt Over-Betuwe dat in de Franse tijd ambtsgemeente heette werd nu met enkele kleine correcties het hoofdschoutambt met een aantal zelfstandige gemeenten waarvan de grenzen in grote lijnen de grenzen van de oude schoutambten en heerlijkheden waren. De gemeente Lent werd opgeheven en Lent behoorde als vanouds onder Elst. De gemeente Bemmel uit de Franse tijd werd met de vroegere plaatsen als Angeren en Doornenburg uitgebreid. Oosterhout ressorteerde onder Valburg. De burgemeester, voorheen de maire, werd meestal schout genoemd en benoemd door de kroon. De leden van de gemeenteraad werden volgens het census kiesrecht gekozen waarvoor voor het kiesrecht voor gemeenteraadsleden een lagere drempel gold dan voor de landelijke en gewestelijke verkiezingen. Pas bij de grondwetsherziening van 1887 werden de mogelijkheden om stemrecht te verwerven uitgebreid. Pas in 1917 volgde het algemeen kiesrecht voor mannen en in 1922 voor vrouwen. Wat een omwenteling in de Over-Betuwse gemeenteraden tot gevolg had. De taken voor de gemeentebesturen werden uitgebreid met terreinen als gezondheidszorg, armenzorg, onderwijs, veiligheid , brandpreventie en onderhoud van het wegennet.
De hoofdschout van het Hoofdschoutambt was in 1815 dijkgraaf van het polderdistrict. Dijkgraaf en heemraden werden benoemd. In plaats van de vroegere ambtsvergadering kwam er nu een college van hoofdingelanden zoals in het rivierpolderreglement van 1825 werd omschreven. De hoofdingelanden werden gekozen door een kiescollege van 12 kiezers. In 1838 werd het reglement op het beheer der rivierpolders in de provincie Gelderland van kracht. Voor de keuze van de hoofdingelanden voor de tijd van 6 jaar werd een ingewikkeld getrapt systeem ingevoerd waarbij het aantal stemmen dat de geërfde mocht uitbrengen afhankelijk was van zijn grondbezit tot een maximum van 10 stemmen. Pas na 1856 mochten de geërfden de hoofdingelanden rechtstreeks kiezen. In het reglement van 1838 werden voorts de taken en bevoegdheden van de dorpspolders nader omschreven Die dorpspolders liepen parallel met de dorpspolders die wij allang voor de Franse tijd kenden en die in de Franse tijd bleven functioneren. De grenzen werden duidelijk vastgesteld. Deze structuur bleef tot na de tweede wereldoorlog bestaan. De Lentse dorpspolder vertellen ons de bronnen was een goed georganiseerd bestuursapparaatje dat de begrotingen als regel niet overschreed en bij de opheffing van de dorpspolders in 1953 een bevredigend overschot had. In de tijd na 1848 toen ons land langzaam maarzeker naar een democratie groeide was het systeem van het opleggen van de dijklasten morgen morgentalsgewijs een anachronisme. Had men vruchtbare akkers of weideland in de laaggelegen komgronden, het aantal morgens bepaalde de hoogte van de dijklasten. Een ander anachronisme dat daarmee parallel liep was het aantal stemmen dat een geërfde kon uitbrengen, afhankelijk van zijn grondbezit. Wie minder dan twee bunder bezat was van het kiesrecht uitgesloten. In het westen van de Over-Betuwe bleven kleine dorpspolders bestaan die parallel liepen met de vroegere heerlijkheden. Efficiënt was dat zeker niet. Natuurlijk konden botsingen tussen de dorpspolders en de gemeentebesturen niet uitblijven. Het bestuur van de dorpspolder behartigde het boerenbelang. Dat liep niet altijd parallel met het gemeentelijke belang dat met alle ingezetenen rekening moest houden.

Afb. 15d2: Deze litho in museum Het Valkhof van J.F.M. Mouret uit 1830 geeft marktdrukte weer op de Nijmeegse Grote Markt. Op die litho zien wij een aantal militairen. De litho is vervaardigd nadat de Belgische opstand was uitgebroken met relletjes en plunderingen in Brussel op 25, 26 en 27 augustus na de opvoering van 'La muette de Portici.' en de bezetting van Vlaanderen, Belgisch Brabant en Limburg door de opstandelingen vanuit Brussel en Wallonië in september, Antwerpen onder generaal Chassé en Maatricht onder generaal Dibbits bleven in Hollandse handen. Nederlands Limburg ging verloren en daardoor was Nijmegen plotseling grensstad geworden en werd in staat van oorlog verklaard. Met alle vervelende gevolgen voor de stadse bevolking van dien. Het bevel over de stad en het Schependom werd toevertrouwd aan generaal-majoor L. J. George en ruim 2000 militairen kwamen extra in de stad en moesten gedeeltelijk bij burgers worden ingekwartierd. Voor de tientallen extra paarden moest stalruimte worden gevonden. Al die maatregelen van het militair gezag kostte de stadskas een lieve duit. Het hoogste gezag in de stad berustte bij de militaire bevelhebber en alle bestuursaangelegenheden moesten met de bevelhebber worden overlegd. Sommige poorten werden gesloten en de toegangswegen naar andere poorten beperkt opengesteld. Vooral in de beginperiode was er een strenge controle op het goederen- en reizigersverkeer. Dat gold ook voor de passagiers op de gierpont die naar Nijmegen of via Nijmegen naar elders wilden reizen. Met vervelende gevolgen wanneer de wachttijden opliepen en de Lentse warmoezeniers te laat op de markt kwamen en zo omzet derfden. Op de wallen werd geschut geplaatst en aan de Waalkade werden de panden gebarricadeerd om de stad ook aan de rivierzijde te beschermen. Kermissen en jaarmarkten werden verboden en er gold een algemeen samenscholingsverbod en strikte sluitingstijden voor de horecagelegenheden. Wachtdiensten van de soldaten en van de schutters werden vooral in de nachtelijke uren uitgebreid en de stad was dan voor binnenkomers gesloten. De straatverlichting werd uitgebreid. In de tiendaagse veldtocht van 2 tot 12 augustus 1831 kwam het tot een treffen met de opstandelingen en werden Hasselt en Leuven bezet. Maar de Hollandse troepen moesten wijken onder de dreiging van een Franse militaire interventie onder generaal Gérard. De conferentie in oktober 1831 maakte een einde aan de vijandelijkheden. Op 13 oktober 1831 werd luitenant-genraal Baron Otto van Howen bevelhebber in Nijmegen. Wij kennen hem als verdienstelijk tekenaar van Nijmeegse stadsgezichten. De oorlogsdreiging was praktisch voorbij maar de staat van oorlog bleef gehandhaafd omdat koning Willem I weigerde de 24 artikelen van de conferentie van Londen van 1831 te accepteren. Pas in 1839 werd het eindverdrag door de koning getekend en werd de staat van oorlog in Nijmegen opgeheven. Het militair gezag in de stad gold voor de stad en het Schependom en ook in het land van Maas en Waal waren beperkende militaire verordeningen van kracht. De Over- en Neder-Betuwe vielen buiten deze bepalingen. De mensen in Lent hebben dan ook geen problemen gehad met de dienstplicht in de schutterijen waarmee de mensen in de dorpen in het Schependom en in het Land van Maas en Waal wel mee te maken hadden. Dat leidde onder meer tot deserteurs die onderdoken. Na 1839 werd de jacht op de deserteurs gestaakt. Vooral in de beginperiode van de Belgische opstand was men in regeringskringen bevreesd dat katholieken de zijde van de opstandelingen zouden kiezen. In Nijmegen en in de Betuwe waren de burgers, ook de katholieken, op de hand van het wettige gezag. Van sympathie voor de opstandelingen is geen sprake geweest. Met de vastenbrief van de geestelijke overheid van 1835 werd de gelovigen voorgehouden loyaal te staan tegenover het wettige gezag. Een ander staartje van de Belgische opstand was de zorgelijke toestand van de financiën van de stad als gevolg van de eisen van de militaire bevelhebbers. Om die financiën weer op orde te brengen werd o.m. besloten om het Laauwik in Lent in 1841 te verkopen.

Afb. 15d3: Bij de regelingen van 1838 werden de dorpspolders in de Over-Betuwe nauwkeurig begrensd. Die polders liepen in grote lijnen parallel met de grenzen van de buurschappen van voor de Franse tijd. Zo waren Lent en Elden in de gemeente Elst zelfstandige dorpspolders. Evenals Ressen-Doornik, Angeren, Doornenburg en de 100 Morgen in de gemeente Bemmel en Oosterhout en Slijk-Ewijk in de gemeente Valburg. In het westen van de Over-Betuwe volgden de dorpspolders de grillige en onlogische grenzen van de oude heerlijkheden. De protestanten domineerden in de besturen van de dorpspolders. Al in de Franse tijd waren de oude regenten zonder veel ophef weer op het hun vertrouwde pluche gekropen. Na twee eeuwen discriminatie en verstoken van onderwijs beschikten de katholieke gemeenschappen in de Over-Betuwe niet over voldoende geschoolde kandidaten om met de protestanten die kapitaal en intellect voor zich opeisten de concurrentie aan te gaan. Dijkgraaf en heemraden werden door de koning voor het leven benoemd, de hoofdingelanden volgens een ingewikkeld getrapt systeem gekozen. In het dagelijks college zat doorgaans maar een katholiek, in het college van hoofdingelanden nooit meer dan twee. Na de liberale grondwet van 1848 veranderde in de Over-Betuwe nauwelijks iets. Er zou nog heel wat water door de Waal stromen voor de invloed van de katholieken in de bestuurscolleges groter werd. Hetzelfde gold voor het landsbestuur. Na de grondwet van 1848 verhinderde het census kiesrecht de katholieken om in de volksvertegenwoordiging invloed van betekenis uit te oefenen. Na de verkiezingen van 1851 telde de volksvertegenwoordiging 68 leden waarvan 15 katholieken. 12 van hen kwamen uit Brabant en Limburg. Voor en na de gemeenteraadsverkiezingen van 1853 waren in de raden van Arnhem en Elst geen katholieken. In het katholieke Nijmegen waren twee van de elf raadsleden katholiek. In jaargang 1848, pag. 128, van 'Catholijke Nederlandsche Stemmen' komt ongezouten kritiek met de toestand in Nijmegen als veelzeggend voorbeeld: "Zoo eene stad in ons vaderland door het Protestantisme overheerd wordt, zoo is het zeker het Catholijke Nijmegen. Van de 616 ambtenaren in eene stad waarvan gij viervijfde uitmaakt, zijn 128 der geringste betrekkingen aan U geschonken, de overigen in handen van lieden, waarvan er zich verscheidenen als verbitterde vijanden Uwer vrijheid en godsdienst gedragen. Ziet daar dus, Catholijken, een vernieuwd blijk van een schandelijke achteruitzetting en verregaande verguizing..." De Nijmeegsche Almanak voor het Schrikkeljaar onzes Meeren 1848 gaf een analyse van het gemeentelijk apparaat waaruit blijkt dat de katholieken de baantjes van straatveger en nachtwaker vervulden. In de jaren voor de liberale grondwetsherziening van 1848 ging het economisch, vooral voor de agrarische bevolking niet al te best. 1843 was het jaar van de economische crisis. De winter van 1844/45 veroorzaakte in de landbouw, tuinbouw en ooftbouw misoogsten. In 1846 en 1847 mislukten o.m. de aardappeloogsten in kletsnatte zomers. De voedselprijzen stegen sterk bij gelijkblijvende of lagere lonen. Duizenden leden honger en in Den Haag en Delft waren in 1845 rellen, in Groningen en Friesland gingen in 1847 de arme landarbeiders de straat op. De botsing met het gezag eiste 7 mensenlevens. Ook onder de protestanten was in het midden van de 19e eeuw onvrede. Willem I streefde met zijn reglement van 1816 naar één hervormde kerk in zijn koninkrijk waarin dogmatische verschillen zoveel mogelijk werden afgezwakt. Bij de protestanten bestond allang onvrede over de verregaande vrijzinnigheid in de leer van kapitaalkrachtige regenten, aristocraten en gezeten herenboeren. Het mondde in 1834 uit in de Acte van Afscheiding en Wederkering wat wij de afscheidingsbeweging noemen. Zijn voorganger was Ds. Hendrik de Cock die zijn driestheid met gevangenisstraf moest bekopen. Met militair geweld trachtte de koning de ontevredenen de mond te snoeren. Het is hem niet gelukt. Of en in hoeverre deze strijd in de protestantse kerken invloed heeft gehad op de protestantse gemeenschap in Lent onttrekt zich aan onze waarneming. De kloof tussen protestant en katholiek werd in het laatste kwart van de 19e en het eerste kwart van de 20e eeuw in Lent groter dan in de periode daarvoor door het succes van de voortschrijdende emancipatie. In Lent werd het hoogtepunt van de katholieke emancipatie bereikt in de eerste decennia van het pastoraat van pastoor van Laak met zijn kapelaan van de Pavert. Naast vele pluspunten voor de katholieke gemeenschap kende die emancipatie ook zijn schaduwzijden.

Afb. 15e: Een tekening van een diligence bij een halteplaats. Na de sluiting van De Grift in 1742 werd het personenvervoer tussen Nijmegen en Arnhem onderhouden door toerwagens en 'moderne' diligences. Nadat De Griftdijk in 1798 rijksweg was geworden gebeurde dit door de wagendiensten van van Gend & Loos.

REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.