TITELKORT

1944 De brandweer van Nijmegen in de vuurlinie

Bron: Nationaal Brandweer Documentatie Centrum

Het werk van de Brandweer te Nijmegen tijdens de bevrijding van deze Stad door de Geallieerden, vanaf 17 September 1944 en de dagen daaraanvolgende.

Om tot de eigenlijke zaak te komen, dient eerst te worden vermeld, dat toen de bevrijding in aantocht was, de mannen van de Brandweer er zeer wel van doordrongen waren, gezien de berichten die binnenkwamen over de bevrijding in Frankrijk, dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat deze bevrijding met grote en verschrikkelijke offers zou moeten worden gekocht en dat deze met zeer veel geweld en vuur gepaard zou kunnen gaan. Het was in deze dagen, dat het kader van de brandweer de koppen bij elkaar stak en het besluit nam om, het koste wat het kost, op zijn post te blijven en tot het laatste en uiterste zijn plicht te doen om van Nijmegen te behouden wat maar enigszins behouden kon worden en daarmee de brandweertaak en brandweer hoog te houden.

Op Zondag, 17 September 1944 begint het oorlogsgeweld de stad Nijmegen te naderen. Het luchtalarm roept weldra de gehele brandweer in dienst. Geallieerde vliegtuigen doorkruisen de lucht.
Afweergeschut en raketten laten onophoudelijk hun geknal horen. Op de Kunstzijdefabriek NIJMA, aan de Weurtseweg zijn bommen geworpen en is een ernstige brand ontstaan. De brandweer rukt met groot materieel uit naar dit object. Direct bij het inrijden van de poort der fabriek ziet men reeds het personeel van het bedrijf de gewonden op brancards vervoeren.
Een drietal loodsen met materiaalopslag staan in brand. Houtwaren, vaten met olie, enz. bieden een brandobject van de eerste rang. Er zijn doden en gewonden, die inmiddels door de hulpploegen vervoerd en verzorgd worden.
Met vereende krachten worden nu de motorspuiten aan de rivierzijde voor het blussingswerk gereed gemaakt en wordt hieraan alle aandacht besteed. De brand moet worden ingesloten. Het grote kantoorgebouw, grenzend aan de brandende loodsen, en waarvan alle ruiten zijn gesprongen, moeten worden beveiligd.
Terwijl men volop met het blussingswerk bezig is, vertonen zich plotseling de geallieerde vliegtuigen weer in de lucht, zij scheren over de fabriek en beginnen met hun boordwapens te schieten.
De commandant, die inmiddels ter plaatse is gekomen, beveelt "dekken". Allen laten zich op de grond vallen, tegen muren en tegen stapels hout en ijzer, toch vrijwel ongedekt, daar betere schuilplaatsen niet onmiddellijk waren te bereiken. De kogels slaan in de grond in de directe nabijheid. Even later is het gevaar weer geweken en allen richten zich op en niemand blijkt getroffen te zijn.
Om de brand spoediger onder de knie te kunnen krijgen, wordt de "blusboot" ter assistentie geroepen, alsmede nog enkele kleine motorspuiten van de hulpbrandweer, zodat spoedig veel materieel en personeel ter plaatse aanwezig is.
Steeds weer moet echter het werk worden onderbroken door de herhaalde terugkeer van de vliegtuigen. Commandant en manschappen zoeken dan, zodra een fluitsignaal, door een uitkijkpost gegeven, weerklinkt, dekking in bomkraters, betonnen putten en dergelijke. Mitrailleurkogels slaan in de grond, soms vlak voor de voeten van de brandweerlieden, maar telkens als het even kan wordt het werk hervat. Gelukkig wordt de brand gelocaliseerd.
Het kantoorgebouw en de overige fabriekspanden kunnen behouden worden en als men in de verte de Amerikaanse parachutisten, gekomen tot de bevrijding van Nijmegen, in de lichting Groesbeek ziet dalen, is het vuur geblust en de Kunstzijdefabriek behouden.

Hoe het bericht de volgende dag binnenkwam is niet bekend, doch men verneemt aan de post, dat de Betouwstraat gedeeltelijk in brand staat. Zal men uitrukken? Het zal levensgevaarlijk zijn zich nu over straat te begeven.
Doch in een minimum van tijd heeft zich een volledige bezetting onder leiding van een brandmeester beschikbaar gesteld en rijdt de motorspuit de garage uit.
In de Van Welderenstraat passeert de wagen een barricade van de Duitsers, die de gehele straat beheerst. Men rijdt daar ongehinderd voorbij. Bij het Bisschop Hamerplein is men nabij de vuurgloed, die de gehele hoek "In de Betouwstraat - Bisschop Hamerplein" heeft aangetast.
In de grasgazons liggen de lijken van Duitse militairen. Mitrailleur-schoten knallen. Granaten slaan in. Maar de bewoners van de In de Betouwstraat ontvangen de brandweerlieden met open armen. Er wordt afgelegd op de ondergrondse brandkraan, terwijl aan het begin van de straat, in het grote meubelmagazijn van de firma Smarius, de brand wordt aangegrepen.
Twee brandwachten gaan met een straal naar binnen. De brandmeester verkent de situatie en komt tot de conclusie, dat hard werken misschien hier het vuur kan stuiten. Om de hoek van het Bisschop-Hamerplein zijn wakkere lieden van de blokbrandweer eveneens bezig met enkele waterstralen.
Nu wordt het een vechten tegen de vuurdemon zoals maar enkele malen in het leven van een brandweerman voorkomt.
In het pand van Smarius gaat de brandmeester op zoek naar de beide daar werkende mannen. Deze bevinden zich boven, doch de trap brandt en de boel dreigt in te storten. De brandmeester krijgt op zijn geroep geen gehoor. Dan naar buiten om te trachten ze met een ladder te bereiken, doch beide mannen hebben zich met gebruikmaking van de redlijn in veiligheid gebracht.
Een schoorsteen wordt door een granaat getroffen en valt kletterend op de straat. "Dekken!".
Men schuilt even in een portiek en vlucht nu en dan even in een kelder van een bakkerij. Maar als het weer even kan, wordt het werk voortgezet, want de brand moet worden geblust.
Weldra blijkt, dat men liet vuur meester zal worden. Zelfs het zo-even genoemde pand van Smarius zal nog voor het grootste deel behouden blijven.
De gezichten van de bewoners van de straat klaren op. Zij betonen zich uitermate dankbaar. Niemand had er op gerekend, dat de straat behouden zou blijven en nu ziet ieder dat hier de schade slechts tot enkele panden beperkt zal blijven. Wat de brandweer hier dan ook heeft kunnen bewaren, is moeilijk in cijfers uit te drukken. Intussen bevindt men zich nu eens tussen de Amerikanen, waarmee men hier voor het eerst en met ontroering kennis maakt, doch wanneer die moeten wijken, is men weer omringd door de Duitsers. De brand is onderwijl gestuit; ondanks alle moeilijkheden heeft de brandweer succes gehad. Felicitaties werden in ontvangst genomen, tientallen handen gedrukt. De commandant van de blokbrandweer, die zich met zijn mannen ook dapper heeft geweerd, deelt mee in de eer.

Wanneer echter na deze blussing appèl over de manschappen wordt gehouden, blijkt, dat een man ontbreekt.
Later blijkt, dat deze man, de brandwacht Broekkamp, bij het verzenden van het nader bericht, op straat is doodgeschoten.
Hij wordt gevonden en door zijn kameraden, bij de terugkeer naar de hoofdpost, levenloos de kazerne binnengedragen. De gevallen collega wordt opgebaard. Het militair saluut wordt gebracht. Bij de uitoefening van zijn plicht, het vervullen van zijn ordonnancedienst gevallen. "Beste Kerel".
Dat was het einde van de meest emotievolle brandblussing in de ganse brandweerloopbaan van allen.
Doch deze dag was nog niet ten einde, nog veel meer zou er gebeuren, nog sterker zouden de zenuwen op de proef worden gesteld.

Nauwelijks heeft men zich enigszins hersteld van de doorgestane emoties of nieuwe verschrikkingen kondigen zich aan.
Uit verschillende huizen in de Hertogstraat beginnen rook en vlammen een uitweg zoeken te zoeken. Angstige bewoners rennen naar de brandweerpost en brengen de verschrikkelijke tijding mee, dat de Duitsers de gehele straat in brand zullen steken, omdat naar zij beweren, uit een huis op een Duitse officier is geschoten. In werkelijkheid is het er alleen om te doen, hun verniel- en moordlust bot te vieren. Ja, ook moordlust, want sommigen zijn er op uit, de vluchtende mensen weer in hun brandende woningen terug te drijven.
De vlammen naderen meer en meer de hoofdpost. Op het Mariënburg gaat een gehele huizenrij in de vlammen op. Overal vuurgloed. Als het zo doorgaat is alle vechten en worstelen om 't behoud van de stad tevergeefs geweest.
De commandant laat een motorspuit op de binnenplaats, op een daar aanwezige brandput aansluiten.
De brandweerlieden leggen slangen over de daken aan de achterkant van de huizen, om zo te trachten het vuur te stuiten, aangezien het onmogelijk is op straat te gaan werken, daar de Duitsers met een duivels leedvermaak de mensen met de vuurwapenen van de straat drijven.
Tot blussen zal het echter niet komen. Een Duitser komt de garage in met het bevel: "Er uit of verbranden". Ja maar het is hier de brandweerpost, dat kan toch de bedoeling niet zijn.
Nogmaals: "Er uit met de wagens en naar Kleef". Dus naar Duitsland. Alles moet branden. Zij steken de hele stad in brand. Alles moet kapot. Reeds is het vuur genaderd tot de Twentse Bank, dat is zes panden van de hoofdpost verwijderd. Als de commandant nog probeert te argumenteren, trekt de Duitser zijn vuurwapen en schiet pardoes door de garage. Hij raakt de motorkap van de transportwagen en de carburator. Alsof het een mierennest betreft, stuiven alle mannen door elkaar. "Jongens we moeten eruit. We moeten naar Duitsland. Neen, we gaan vluchten! Pak in, wat je nog grijpen en vangen kunt". De commandant beraadslaagt met zijn mannen.
Men besluit in optocht de garage uit te rijden, de richtingsaanwijzers naar links, in de richting Kleef, te zetten en dan rechts af te slaan en te trachten bij de geallieerde bondgenoten te komen.
Het zal een waagstuk zijn, maar er moet vlug besloten worden.
De autospuit l zal voorop rijden, gevolg door de autospuit 3 en de commandant met zijn auto, vervolgens de autoladderwagen, de autospuit 4 en ten slotte nog een ladderwagen. Men moet vlug zijn, de tijd dringt. De dreiging nadert meer en meer.
De eerste autospuit rijdt de garage uit. Een Duitser springt op de treeplank en geeft de richting aan. De wagen moet naar links, richting Kleef. Voor de garage lopen de Duitsers met de mitrailleurs. De andere voertuigen volgen, doch gaan pijlsnel naar rechts door de v. d. Brugghenstraat en steken de Oranjesingel over. Men klemt de tanden op elkaar, er verwacht elk ogenblik een kogel.
De colonne stuift over de Daalseweg en zwenkt de Fort Kijk in de Potstraat in. Het schijnt te lukken.
Bij de hoofdpost L.B.D. aan de Fagelstraat moet even worden gestopt want daar vertoeft de Adjunct-hoofdbrandmeester, die mee moet. Het duurt slechts een ogenblik. De Adjunct springt in de commandowagen en voort gaat het weer. Er is nog niet geschoten. De Duitsers hebben het blijkbaar te druk met andere dingen of de bedoelingen van de brandweer zijn hun niet bekend.
Intussen is de St. Annastraat bereikt en nu als de drommel naar het Zuiden. Hier en daar ligt een boom dwars over de weg en moet door zijstraten worden omgereden.
Ongeveer vijf kilometer buiten de stad zit de colonne eensklaps tussen de Amerikaanse patrouilles. Gelukkig. Er wordt nu voorzichtig gereden om bij de Amerikanen geen argwaan te wekken. De commandant vraagt hun waar men zich veilig kan stellen. De Scheidingsweg af en naar het grote Klooster "De Nebo", daar is het Amerikaanse Hoofdkwartier. Tegen schemerdonker komt de stoet op de Nebo aan. Eindelijk kan men rust nemen.
Aan de bezetting van de eerste autospuit is het gelukt om in de Ooijpolder onder te duiken, nadat de Duitser, die een eindweegs meereed en hun de weg had gewezen, was verdwenen. Na enkele dagen melden zij zich eveneens op de Nebo met de autospuit.
Zo is de Nijmeegse brandweer voor de stad behouden gebleven. Al het zware blusmateriaal, zijnde vier grote autospuiten, twee autoladderwagens en enkele kleinere motorspuiten, alsmede een personenauto, een ongekende waarde vertegenwoordigende, zijn gered.
Intussen is er dagelijks blussingswerk in de onder granaatvuur liggende stad te verrichten, zodat telkens moet worden uitgerukt.
De Nebo ligt daartoe wat ver van het centrum, bovendien is het een gevaarlijk mikpunt voor de telkens opduikende Duitse vliegtuigen. De commandant ziet dus uit naar een ander onderkomen, waarmee hij na verloop van enige dagen slaagt. Hij vindt n.l. een verblijf in- en naast de Swift-Schoenfabriek aan de Muntweg, nog juist buiten de meest gevaarlijke zône gelegen. De voertuigen worden ondergebracht in een ongebruikt fabrieksgebouw, tegen de Swift-Schoenfabriek aangebouwd. Dit gebouw is genaamd de "Drija".
Het leven op de Drija is in de eerste tijd een echt ruw en primitief zigeunersleven. In de grote kelder van de centrale verwarming worden de slaapplaatsen ingericht.
Na veel en moeizaam werk van brandbestrijding onder groot gevaar, dreigt bij dit primitieve leven wel eens een inzinking bij de mannen te ontstaan, doch die kan altijd nog weer tijdig worden overwonnen.

Bij een grote brand op het Mariënburg, waar twee legerwagens met munitie door een granaat zijn getroffen en in brand geraakt, moet met levensgevaar worden opgetreden. Twee grote bankgebouwen staan hier door dit ongeval in lichter laaie. Doden liggen in de panden door granaatscherven getroffen.
Als het donker is, wordt de brand door de Duitsers onder vuur genomen en moet de brandweer de wijk nemen. Later keren zij echter terug, doch moeren zich telkens ter dekking onder het voertuig laten vallen. Toch slaagt men er in de brand te stuiten en veel kan behouden worden.

In de nevenpost van de Brandweer te Hees, hebben de brandweerlieden de eerste dagen van de bevrijding het eveneens zwaar te verantwoorden. Bij een brandblussing in het klooster, waarin de S.S. gekazerneerd was geweest, wordt één der manschappen door een granaatscherf ernstig gewond.
Een brandend vliegtuig slaat vlak naast deze post op de grond te pletter, een woning geraakt hierbij in brand en moet hier onder de moeilijkste omstandigheden worden geblust. De vrijwillige afdeling Hees telt ook gewonden onder de manschappen.

In de nacht van 2 op 3 October 1944 komen Duitse vliegtuigen boven de stad. Lichtkogels worden uitgeworpen. Het afweergeschut komt in actie. Bominslagen worden echter niet vernomen. Het duurt echter niet lang of een rode gloed verschijnt boven de stad. De Duitsers hebben brandbommen geworpen. Weldra komt op de brandweerpost op de Drija het bericht binnen: Grote branden in de Oranjestraat (Volksbelang), Dominicanenstraat, St. Geertruidastraat en van Nispenstraat.
Met groot materiaal wordt uitgerukt.
Weldra beginnen de granaten, die als het ware door de brand worden aangelokt, wederom te fluiten. Toch wordt de gehele nacht doorgewerkt, geassisteerd door afdelingen van de vrijwillige brandweer.
Allen blijven dapper op hun post en smaken het genoegen de branden te kunnen stuiten.

De mannen van de hulpbrandweer van de post Albertinum aan de Driehuizerweg voelen zich niet veilig op deze plaats. Zij hebben een onderdak gevonden op de Graafseweg. Nu komen zij vragen of het goed is om zich daar met hun motorspuit te gaan stationneren. De brandmeester staat het toe, aangezien de commandant niet aanwezig is. Dus hangen zij de motorspuit achter hun autotrekker, laden hun spullen in en rijden gezamenlijk naar de Graafseweg.
Wanneer zij de ingang van hun nieuwe post inzwenken, komt er een granaat aanfluiten en slaat vlak voor de auto in de grond. Eén der in de auto gezeten hulpbrandwacht, n.l. Hax, wordt door een granaatscherf getroffen en gedood, terwijl de hulpbrandwacht Scholten zijn hand verliest. O, wonderlijke samenloop, men dacht zich te beveiligen en loopt daardoor de dood in de armen. Weer een collega verloren. De dienst, de hulpverlening en het leven gaan verder.

Eén der brandweerlieden is met de auto onderweg om enige zaken te gaan afhandelen. Weer een granaat vlak langs de wagen en de brandweerman wordt door scherven ernstig aan het been verwond, waardoor hij in het ziekenhuis terecht komt en maandenlang buiten dienst is.

Hoewel de woningen van meerdere brandweerlieden schade hebben geleden en daarbij familieleden werden gewond, wordt de dienst - ondanks de buitengewoon moeilijke omstandigheden - steeds op voorbeeldige wijze vervuld.

De hoofdpost aan de Hertogstraat was in eerste instantie slechts gedeeltelijk door de brand beschadigd. Wanneer het even mogelijk was, ging men er met een auto heen om nog wat van de inventaris te redden. Lang kon men echter meestal niet blijven, want soms gebeurde het, terwijl men daar vertoefde, dat een granaat insloeg en de wijk moest worden genomen.
Totdat op zekeren dag ook deze post door brandbommen werd getroffen en geheel afbrandde.
Een groot deel der administratie, gereedschappen, rijwielen, magazijn-voorraden, enz., ging in de vlammen verloren. Het overige wat reeds was gered, lag op een hoop in één der lokalen van de Drija, waar het onder ieders bereik lag en militairen en burgers rondliepen, die pakten wat ze konden gebruiken.
De auto's, zijnde personenauto's als trekkers voor motorspuiten van de brandweer ingericht, moesten voor allerlei doeleinden worden gebruikt. De meesten der voertuigen moesten nacht en dag buiten verblijven, aangezien de ruimten in de gebouwen in de eerste plaats voor het gebruik van de geallieerde militairen moesten worden afgestaan. Alles lag door elkander.

Commandant Roelofsen werd vervangen door de heer Peijster, die nu als waarnemend commandant moet optreden. Dit geschiedde op 7 October 1944.
Door de omstandigheden gedwongen, moest de heer Peijster de zaak in chaotische toestand aanvaarden.
De heer Peijster heeft zoveel mogelijk orde op zaken gesteld. De brandweer in het gebouw ondergebracht, gesepareerd van de militairen, een magazijn ingericht en zich verder belast met de oprichting van een mobiele colonne tot hulpverlening aan overige Nederlandse gebieden, zodra deze zouden zijn bevrijd.
In ons land hebben afdelingen van deze mobiele colonne op verschillende plaatsen dienst gedaan.

terug


REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.