251

Schepenen en Raad wierden van twaalf op twintig; en het Collegie der Gemeenslieden van twintig op twee en dertig personen gebragt, genoegzaam op den voet van het regeerings-reglement van 1675.
Den 4 December wierd goedgevonden, dat voor het toekomende in den Kerkenraad, als Ouderlingen zullen worden aangesteld vijf in plaats van (b) vier leden uit de Magistraat, en ook vijf Leden uit de Burgerije in plaats van vier. Voorts dat in het toekomende de tijdelijke Boekhouder van de Diaconie-armen der Nederduitsche Gereformeerde Gemeente van jaar tot jaar, als voorheen, zal worden verkoren en fungeren.

1749. In Maart zijn de (c) sleutelen van der Stads poorten van tijdelijke Burgermeesteren afgehaald, en aan den Prinse van Saxen-Hilbourhausen, als aangestelde Gouverneur, ter bewaaring overgegeven. Ook zijn de Appellen van het Schepen-Gericht der Stad van den Koninglijken Stoel en Rijks-stad (d) Aken geavoceert, en aan den Hove Provintiaal overgebragt.
Den 11 Junii is eene plegtige dankdag gehouden

propter praeclarae devotionis insignia, et multiplices ad diuturnos labores, en dus per modum contractus, van de Roomsch-koningen en Keiseren heeft verkregen.

(b) Zie Raadsign. van den 21 Junii 1592.

(c) Raadsign. van den 19 Maart 1749. Zie ook het Raadsign. van den 2 April 1749.

(d) Raadsign. van den 12 en 14 Junii 1749. vergeleken met het Raadsign. van den 2 Maart 1748 en 15 Januarii 1749.

252

over het sluiten van de Vreede, den 18 Octob. 1748 tot Aken getekend.

1750. Den 11 December is het regeeringsreglement van den 17 October 1750 bij de Magistraat en Gemeenslieden aangenomen, met belofte van het zelve op den gedaanen Eed (e) punctuelijk na te leeven.

1751. In Maart zijn de Rivieren zeer hoog opgelopen, waar door op verscheide plaatzen verzinkingen en (f) doorbraaken in de Dijken wierden veroorzaakt.
In de maand Mai is op den Hunerberg uitgegraaven een Altaar-steen, aan Mercurius geheiligd, met het volgende (g) opschrift.

MERcurio ET SVIs
Cajus MITIus
VARIA
MILes LEGionis
VI VICTricis
Votum Solvit Lubens Merito

Omtrent denzelven tijd zijn meede opgedolven twee Altaar-steenen; de eerste met deeze (h) inscriptie op de voorzijde

(e) Raadsign. van den 11 Dec. 1750.

(f) Raadsign. van den 21 Maart 1751.

(g) Confer. H. Cannegieteri Epistolam ad illustrissimum Comitem O.Fr. de Lijnden de Ara ad Neomagum Gelriae reperta pag. 2. et quae notavi ad Gisb. Cuperi Epistolas de Aris et lapidibus votitis pag. 29. MERCURII cultum Batavas servasse loquuntur monumenta. Si quis tamen haec Romanis magis, quam Batavis tribuere velit, ego non magnopere pugnabo. Vide Epist, de Mercurii aliisque sigillis in praefat.

(h) Vide, quae notavi ad Epistolas de Castris Veteribus pag. 37.

253

MERCVRIO
SACRVM
op de keerzijde
MARTI
SACRVM

De tweede aan de eene kant (i) IOVI SACRVM, ter andere MARTI SACRVM. En op den boven weg naar Beek een stuk van een (k) zuil, met de letters

. . . . . .
. . . . .
. . tr . .
. . . . . . .

1752. Is het houden van de maandelijkse Vergaaderingen der Gemeenslieden (l), op ieder woensdag in de maand, vernietigd.

1753. In December rees het water in de Rivieren (m) on ongewoon en schielijk, als bijna nooit meer gezien was. Ook was de koude in de drie volgende maanden zeer hard en langdurig.

(i) Confer. H. Cannegieteri Epistolam de Ara ad Neomagum reperta pag. 13.

(k) Adi Epistolas de Columna milliaria Trajani pag. 7. ibique in not.

(l) Zie het Raadsign. van den 1 Mai 1752. Den 2 Januarii 1783 hebben de Gemeenslieden, hunne oude rechten willende herstellen, beslooten alle maanden eens te vergaderen, dog de Magistraat, aan wien van dit voorneemen was kennis gegeven, heeft bij Resolutie van den 29 daar aan volgende den stap der Gemeenslieden afgekeurt. Zie de Memorie der Gemeenslieden en Bijlagen daar toe specterende: en de Nieuwe Nederl. Jaar-Boeken maart 1783. bl. 387.

(m) Nederlandsche Jaar-Boeken Januar. 1754. bl. 8

254

1754. Is verschil ontstaan over de (n) opkondiging der Pandschap van den Stads Rijkschen Toel.

1755. Het hoog opperwater in de Rivieren veroorzaakte in het begin dezes jaars een doorbraak in den Duffeltschen Dijk omtrent op de hoogte van Schenkenschans, waardoor Millingen, Beek, Ubbergen, en de Oij tot voor de poorten der Stad in weinig tijds overstroomt wierden. De drie sluisen niet genoeg zijnde om het water te loozen, wierd een hulpgat in den Dijk gemaakt.
Tusschen dern 26 en 27 van December, weinige minuten na het slaan van twaalf uuren middernagt, gevoelde men eene ongewoone

(n) Er zijn, die gissen, dat de Stad den Rijks-tol met de Tollenaars en Bezienders Ampten in pandschap heeft verkregen van Hertog Arnold in 1425. Andere, dat dit recht bekomen is van Hertog Carel voor ses duizend Overlandsche Rijnsche guldens. Daar tegens vermeenen zommige, dat door Philippus de II, Koning van Spanjen, als Hertog van Gelre, in den jaare 1560. deze Tol aan de Stad in Pandschap zoude gegeven zijn voor zeven en twintig duizend ponden. Maar in de Stads Rekeningen over 1558, 1559, 150, 1561, en de volgende word niets van die Verpanding, of van zeven en twintig duizend ponden, die voor die Verpanding zoude opgeschooten en betaald zijn, aangetekend gevonden. Ook devieert de Pandschap van deze Stads Rijkschen Tol, ten diversen respecten, van ander gemeene Verpandingen, welke wederom kunnen worden uitgelost, en met de Domeinen geconsolideert, zijnde de opkomsten derzelve, als van een eigendommelijk goed of Regaal, van ouds en altoos in dezer Stad ontvangsten verantwoord. Zie de Landdags Rec. van den 19 Oct. 1753. 13 April 1754. 5 Mai, 28 Oct. 1757. 29 Apr. 1759. vergeleken met de Raadsignaten van den 21 Febr. 1710. 21 Maart en 4 Julii 1753. 9 Januar. en 4 Dec. 1754.

255

beweeging. Eene tweede schokking wierd men gewaar even voor half een uur. Beide zijn niet door allen gevoeld, voornamentlijk niet van zulken, die nog niet te bed, maar op de been waaren (o). Eenige, die met opmerking deeze schokkingen hebben waargenomen, vermeenden, dat hunne Ledikanten in den tijd van een halve minut zeven of acht malen in beweeging zijn geweest. Ook zijn deeze schuddingen het sterkste geweest in het bovengedeelte van de Stad, en in het nabuurig Dorp Lent over de Waal.

1756. Den 18 Februarii, zijnde dank-vast-en biddag, 's morgens omtrent acht uuren, gevoelde men alhier, gelijk in geheel Nederland, eene Aardbeving, bij ongemeen stil weder, en heldere onbewolkte lucht. De schokkingen waaren verzeld met een onderaardsch gedruis, gelijk aan het rollen van verscheidene wagens over den grond. Eenige hebben opgemerkt, dat het spits van den Tooren der Groote Kerk wel drie voeten heen en weder zwaaijdde, en dat de Klokken met hoorbaar geluid wierden bewoogen (p). Ook zoude men in den vroegen morgenstond reeds eenige bewegingen van schudding vernomen hebben.
Door het inrukken van de Pruisische troupen in Saxen, was ter deezer tijd de vrees onder de Ingezetenen van Cleefsland, van uit wederwraak door de Oostenrijksche overvallen te worden, zoo groot, dat (q) honderden

(o) Nederl. Jaar-Boeken Januarii 1756. bl. 5.

(p) Nederl. Jaar-Boeken Februarii 1756. bl. 202.

(q) Resol. Stat. Gener. 13 Oct. 1756. Landdags Rec.

256

den van wagens en karren alhier aankwamen met gevlugte goederen.

1757. In de maand Februarii zwollen de Rivieren Rhijn, Waal en Maas, door ijsdammen, tot aan de Kruinen der Dijken. Ook wierden hier door verscheide doorbraaken veroorzaakt aan 't Spuij, Herwen, Millingen, Alphen, Dreumel, Hedel enz.

1763. In het begin des jaars is door de sterke vorst de Rivier de Waal even beneden de Stad gaan zitten, over welke de twee eerste divisien van de Engelsche troupen, uit Duitschland komende (r), in volle ordre te voet en te paard met de Legerwagens trokken.

1764. In Mai is over de (s) mond van dezer Stads Haven een draaibrug gelegd.
In Julii is door de Stad voor een-en-zestig duisend guldens gekogt de Graafschap en Heerlijkheid (t) Ubbergen, met de hooge en laage jurisdictie van dien, nevens het recht van aanstelling van Richter, Schepenen, Secretaris, Schout, Collecteur der Verponding, en verdere Bediningen; voorts vrije en privative Jacht, 't vrije veer over 'r riviertje het Meer, de bieraccijns, de Erfpachten, Overthinsen, Thiendens en alle uitstekende rechten en gerechtigheden bij die Graafschap en Heerlijkheid eenigszints gehoorende.

van den 15 Oct. 1756. Raadsign. van de 4 en 27 Oct. 1756. Nederl. aar-B. Dec. 1756. bl. 1143.

(r) Raadsign. van den 5 en 11 Maart 1763.

(s) Raadsignaat van den 16 Mai 1764.

(t) Raadsignaat van den 30 Julii. 1, 2, 15 August. en 5 Septemb. 1764. Zie ook hier vooren bl. 72. (f).

257

Den 17 Augustus heeft sijne Hoogheid Willem de Vijfde, Prins van Orange en Nassau, deze Satd met sijne vertegenwoordigheid vereerd.

1765. Zijn de Waal-Dijken bezand.

1766. Den 15 Augustus wierd sijne Hoogheid de Heer Prins Erfstadhouder door de Magistraat op eene pragtige maaltijd onthaald: 's avonds waaren de huizen op eene uitmuntende wijze geillumineert (v). Den 16 keerde sijne Hoogheid, na de wapenoeffening van de bezetting der Stad beschouwd te hebben, naar Arnhem; woonde aldaar de Staatsvergadering bij, en begaf zich des 's avonds wederom naar het Loo.

1767. Burgermeesteren Schepenen en Raad, nevens de Gemeenslieden altood beweerd hebbende, dat de Borgers en Inwoners in Huwelijks-zaken, volgens dezer Stads rechten en privilegien, alleen voor de Magistraat zouden aansprekelijk zijn, en niet, gelijk die der andere Steeden en Gerichten vinnen deeze Provincie, voor den Hove Provinciaal; en dit gevolglijk meer dan eens een different geweest zijnde tusschen den Momboir dezer Landschap en de Magistraat, is uit kracht van submissie, den 21 Mai bij uitspraak van sijne Hoogheid verstaan; Dat de Jurisdictie in het matrimoniele over Burgers en Ingezetenen der Stad en Schependom van Nijmegen, niet aan den Raad of Schepen_gericht der Stad, maar privativelijk en alleen aan de Landschap, of aan het Hof Pronvinciaal,

(v) Raadsign. van den 30 Julii en 14 Aug. 1766, Nederlandsche Jaarboeken August. 1766.

258

vi mandati en in naam van de Heeren Staten van het Furstendom en Graafschap eigen is, en dat alle provisien van Decreten, Sententien en executorialen in cas matrimonieel, mitsgaders alle mandaten van Huewlijksproclamatien alleen aan welgemelte Heeren Staten, of aan het Hof Provinciaal, in de naam van hun Edele Mogende met uitsluitinge van den Raad of Schepen-Gericht van Nijmegen zijn competerende (u), met last aan alle en een iegelijk dien zulks aangaat, zich aan gemelde Jurisdictie van den Hove, in cas subject, te onderwerpen, en zich dien conform stiptelijk te gedragen.
Ter dezer tijd zijn Dijkgraaf en Heemraden des Circuls van de Oij, neffens de Gecommitteerden uit de Geërfdens, bij 's Landschaps resolutie geauctoriseert, om in het openen der Sluisen te kunnen en mogen handelen, zo en als ten beste van het Circul van de Oij en bovenleggende Polders zullen oordeelen te behooren, zonder aan de praecise observantie van den articul in den Landbrief, voor zo verre de opening der Sluizen concerneert, gehouden te zijn (w), imits verpligt zijnde om telkens van den dag van het openen der Sluizen, zo veel mogelijk, eene tijdige publicatie tot narigt van een ieder, daar bij belang hebbende, te laten doen.

(u) Zie de Memorien en Deductien van 's Landschaps Momboir, en van Borgermeesteren Schepenen en Raad sampt Gemeenslieden MS. de Raadsignaaten van den 31 Januar. 1753. 16 Januar. 1754. 19 Apr. 1766. en agter het Signaat. 23 Mai 1767. en 31 Oct. 1770.

(w) Landdags Rec. van den 27 April 1767.

259

1769. Den 10 Junii is het verschil tusschen 's Landschaps Momboir en de Stad Nijmegen over het Recht om in het criminele over het Rijk van Nijmegen door Schepenen van de Stad, als Rcihters in causis criminalibus in den Rijke, te mogen exercereneene (x) plenaire Jurisdictie, zonder overzending van sententien en stukken, waar op die zijn genomen, ten sine van approbatie of reformatie, aan het Hof Provinciaal, uit kracht van submissie, door sijne Hoogheid bij uitspraak geeindigd.
Den 27 September hebben sijn Hoogheid de Heer Prins Erfstadhouder en haare Koninglijke Hoogheid deeze Stad vereerd met haar tegenwoordigheid.
Den 31 October zijn de Heerlijkheden (ij) Heumen en Malden met de hoogte en laage Jurisdictie, visscherijen, vogelrijen, Bosschen, Broeken, wateren, weiden, molen, Kerkengiften, Over-thinsen, Erf-pachten, Thienden, Jachten, regalien en gerechtigheden voor tweemaal honderd en vijf en dertig duizend guldens door de Stad gekogt.

(x) Zie de Memorien en Deductien, zo van 's Landschaps Momboir, als van Burgermeesteren, Schepenen en Raad der Stad Nijmegen, aangaande de exercitie der plenaire jurisdictie in het crimineel over het Rijk van Nijmegen MS. Brieven van de Magistraat der Stad Aken, rakende de exercitie van de plenaire jurisdictie in het crimineel over het Rijk van Aken, bij Arrest, en in het hoogste resort MS. vergeleken met Pontanuus Hist. Gelr. Lib. I. pag. 59. MS. de Judicio Imperii Neomagensis; de Raadsignaten van den 8 Novemb. 1758, 24 Apr. 1762. 28 Nov. 24 en 29 Dcemb. 1766. 14 Junii 1769. en de Landdags Rec. van den 3 Mai en 10 Aug. 1766. en 2 Nov. 1769.

(ij) Raadsign. van den 18, 31 Oct. 1769. 8 Mai 1776,

260

1770. Den 27 Januarii brak den Rhijn-dijk bij Huijssen in, waar door de (ij) Over- en Neder-Betuwe overstroomd wierden.
Den 5 September is goedgevonden een nieuw (z) Orgel in de groote Kerk te doen maken.
Den 2 November is met Heeren Gecommitteerdens van sijne Pruisische Majesteit eene (a) Conventie over de remotie of het onbruikbaar maken van het Schutlaken, bij en omtrent de Oij gelegen, binnen Nijmegen geslooten.
In December is het water in de Waal tot eene buitengewoone hoogte gerezen, zo dat het zelve alom tot aan de kruinen der Dijken stond. Den 2 December brak den Rhijndijk door tusschen Opheusden en Lakemond, waar door de (b) geheel Betuwe dn Thielrewaerd, en de verder beneden leggende landen tot aan den Diefdijk toe, wederom overstroomd wierden: zijnde die zelve distriten in den vorigen winter ook geheel geinendeert geweest.

1771 Is een derde nieuwe (c) Sluis gemaakt.

(ij) Zie Verhaal wegens de twee Overstroomingen in de Betuwe en aangrenzende landen; als meede aangaande den doorbraak in den Rhijndijk tusschen Angeren en Huijssen in December 1769 voorgevallen Nederlandsche Jaar-Boeken V.D.I.Si.bl. 113.235. V.D. II. st. bl. 1313. VI. D. I. st. bl. 501 en volgende.

(z) Raadsign. van den 11 Sept. 1776. Het voorige was vernieuwd in 1601.

(a) Raadsign. van den 4 Oct. en 1 Novemb. 1770. Zie ook het Gemeenschappelijk Verbaal betreffende het Schutlaken, van den 2 Novemb. 1770.

(b) Nederlandsche Jaar-Boeken Decemb. 1770.

(c) Raadsign. van den 25. Mai 1771.

261

maakt nevens de Meer of zogenaamde Stads-Sluis.

1772. Is het getal der Leden van de Magistraat van (d) twintig gebragt op zestien.

1774. Den 6 November is het (e) verbeterde Psalm-gezang, met uitsluiting van alle andere berijmingen, ingevoerd.

1775. In dit Jaar is op den Hunerberg uitgegraven eene Urna, in welke asch en een gedeelte der overblijfzels van (f) beenderen gevonden wierd.

(d) Landdags Reces van den 2 Mai 1772

(e) Raadsign. van den 20 Julii 1774.

(f) Omtrent die zelve tijd zijn 'er verscheide zulke Lijk-aschbussen in het graven gevonden op den Kopschen Bouwhof in den uitstekenden hoek van de Hunerberg. Men moet opmerken, dat de lijken der afgestorvene Romeinen, ook alhier, wel geheel op den houtmijt zijn gelegd geweest om verbrand te worden; dog niet met oogmerk, dat na de verbranding niet anders dan enkele asch zoude overblijven; dewijl het grootste gedeelte der overblijfzels uit beenderen bestaan heeft, welke na de lijkverbranding door de vrienden van den overledenen verzameld, en in daar toe geschikte lijk-aschkruiken of bussen gelegd zijn geweest. Ovidius lib. III. Trist. Eleg. 3. v. 65.
OSSA, tamen facito, parva referantur in urna:
Tibullus lib. I. Eleg. 3. v. 5.
Abstineas mors atra precor. Non hic mihi mater,
Quae legat in moestos OSSA PERUSTA sinus.
Propertius lib. II. Eleg. X. v. 31.
Deinde, ubi suppositus cinerem me fecerit ardor,
Accipiat manes parvula testa meos.
Men kan, inzonderheid over dit ossilegium, in het breede nazien Broukhusius ad Tibullum lib. III. Eleg. 2. Casaubonus ad Suetonium in August. cap. CI. §. 9. En over de Ollae Ossuariae en Cinerariae Con. Middleton Anziq. erud. Monum. pag. 83. seqq.

262

1776. Is de koude aanhoudende geweest, en zo streng, dat het, meer dan eens, in een etmaal ijs ter dikte van drie duimen maakte.

1777. Is aan het Kelfkensbosch agter de kleine huisjes bij den afweg in het graven gevonden een kopere penning van Drusus Germanicus met het opschrift op de (h) voorzijde TI CLAVDIVS CAESAR AVG. P. M. TR. P. IMP. op de keerzijde NERO CLAVDIVS DRVSVS GERMAN. IMP. in het midden S. C. En van Tiberius op de voorzijde TI. CAESAR AVGVST F IMPERAT. V. op de andere kant ROM ET AVG.

1778. In de maand Februarii was er een zeer hoog opperwater.
Omtrent deezen tijd is op de hoogtens boven de Stad, nabij de zogenaamde Kop, gevonden een rond kopere (i) Kommetje, een

(h) Vide Numismata Romanorum antiquissima et rariora Neomagi et in agro Neomagensium suburbano eruta pag. 41. De penningen van Tiberius ontbeeren de letters P. P. quoniam Patris Patriae appellationem recusasse a Suetonio in ejus vita cap. 26. dicitur. Vide Spanhemium de usu et praest. numism. Diss. II. pag. 97. in sine et Diss. VIII. p. 715.

(i) Van soortgelijke vaatjes, kommen en pannetjes, bij de Ouden gebruikelijk, hoedanige 'er zeer veele hier ter plaatze zijn ontdekt, kan men breedvoerig berigt vinden bij Smetius in Antiq. Neomagens. pag. 158. 159. welke eene meenigte van verschillende gedaanten bezat, met of zonder beeltenissen, of den naam des makers. Te Sancten, te Roomburg en Rhijnsburg bij Leiden, te Alphen aan den Rhijn, op den zogenaamden Burg bij Zwammerdam, te Catwijk bij het Huis te Britten, en elders, zijn ook diergelijke van aarde of koper uitgegraven. Zie Hadr. Junii Batav. pag. 116. seqq. P. Scriverii Antiq. Batav. pag. 188. 189. en Pars

263

ongeschonden overblijfzel van Romeinsche huisraad, op sijn steel gelettert NAEVIO.

1779. Vermits zedert eenigen tijd, bij inadvertentie, of anderszins, niet wierd agtervolgt de ordre, welke omtrent het bidden in de openbaare Kerken voor de hooge Overheid bij de Heeren Staten was vastgesteld, is beslooten, dat het publicq Gebed voor de hooge Overheid en verdere regeering (k) exactelijk zal worden in agt genomen, zonder van andere persoonen of qualiteiten daar bij of teffens te gewagen.

1780. Bij het graven omtrent de weg aan de Holledoorn in het Neder-Rijksche Walt zijn in dit jaar gevonden eene groote meenigte van pannen en vloersteenen, voor sestien en meer eeuwen in de tichel-ovens deezer landen gebakken, en bezegeld met de naamen der Legioenen of Romeinsche Keurbenden, welke doenmaals hier omstreeks haare stand- en legerplaatzen hebben gehad, hebbende eenige tot opschrift (l) LEGio I MENer-

Catwijksche Oudheden bl. 93-103. In den jaare 1753 is, volgens berichten, een zodanig met andere overblijfzelen der Romeinen opgedolven te Voorburg, op de plaatze, welke gehouden word het Forum Hadriani of de Markt van Hadrianus.

(k) Zie het Raadsignaat van den 25. Octob. 1779. vergeleken met het Landdags Rec. van den 16 Jan. 1748. 19. Oct. 1767. en Raadsign. van den 18. Nov. 1722. 28. Januar. 1748. 17. Nov. 1751.

(l) Van de Standplaats der eerste Legioen, bijgenaamd Minervia, zie Agathodaemon in Tab. Ptolem. IV. Europ. Hertzhemius de Legione I. §. XXII. pag. 36. en H. Cannegieter in inscript. antiq. pag. 57.

264

via; Legio II; LEgio V; LEGio VI Victrix; LEGio X Gemina; LEGio XV; Legio XX Valeria Victrix; LEGio XXII PRimigenia; LEGio XXX Vlpia (of Valens) Victrix; andere EXercitus GERManiae INFerioris;

Van die der tweede, Tacitus Hist. lib. V. cap. 19. 20.

Van die der vijfde Tacitus Hist. lib. IV. cap. 18, 35, 58. vergeleken met St. Vin. Pighius in Hercul. Prodic. pag. 30. en H. Stangesol lib. I. Annal. Circul. Westph. pag. 97.

De sesde en tiende Legioenen zijn ter versterking van het Romeinsche Leger onder Petilius Cerialis uit Hispanien opontboden in den krijg tegens Claudius Civilis en de Batavieren. Tacitus Hist. lib. III. cap. 44. IV. 68. V. 14, 19, 20. Na gemaakte vreede met dezen hersteller der Batavische vrijheid heeft de sesde Legioen op de hoogtens aan den Rhijn, daar nu Sancten, Furstenberg en Birten gelegen zijn; en de tiende alhier op de hoogtens aan de Waal, ten tijde der Keiseren Vespasianus, Titus, Domitianus, Nerva, Trajanus, en Hadrianus, haare standplaats gehad.Confer Dionem Cassium lib. LV. Pag. 564. Pighium in Hercul. Prodic. pag. 30. 31. Cannegieteri Epistolam de ara ad Neomagum reperta pag. 33. Deze tiende Legioen, bijgenaamd GEMINA, moet niet verwisseld worden (gelijk nogthans bij Panvinius de Imp. Rom. cap. XVI. en XVII. Lazius in Comment. Reip. Rom. lib. V. cap. 17, en Pancirolus in Notit. Dignit. utr. Imper. cap. 36. schijnt te geschieden) met de tiende Legioen, bijgenaamd FRETENSIS, welke ten dezen tijde, namentlijk van Vespasianus en Titus, volgens Josephus de Bello Judaico lib. VII. cap. 1. §. 2. en 3. binnen Jerusalem in bezetting lag. Τω δεχάτω δε ταγματι τήν τώι Ιερσολίμαν έτέτρεψε Φυλαχχν. Vide quae notavi ad Epistolas de Aris pag. 31. et de Monument. sepulcr. Mil. Roman. Leg. X. Gem. in praef. pag. III. et in not. pag. 7.

Van de legerplaats der vijftiende Legioen zie Tacitus Hist. IV. 35. 58. der twintigste Ptolemaeus lib. II. en Agathodaemon in Tab. Adde Reinesium Infer. Cl. VI. n. 42. Pighium in Herc. Prodic. pag. 31. et quae

265

VEXillationes EXercitus (m) GERManiciani; VEXillationes LEGionum GERmanicianarum; VEXillatio BRITannorum, en zoortgelijke.

1781. In het laatste van de maand Januarii raakte de Waal sterk met drijfijs bezet : den 26 zettede zig een zwaare ijsdam (n) bij de

notavi ad Epistolas de Castris pag. 16. Van de dertigste, welke het langste op de hoogtens aan den Rhijn tot den jaare 431 gelegen heeft, zie Dio Cassius lib. LV. pag. 564. Ammianus Marcellinus lib. XVIII. vergeleken metPighius in Hercule Prodicio pag. 24. et quae notavi ad Epistolas de Castris Veteribus pag. 6. et de Aris et Lapidibus votivis pag. 4.
Van de achtiende en negentiende Legioenen, welke ten tijde van Keiser Augustus op de hoogtens na bij het tegenwoordige Sancten gelegerd zijn geweest, en welke nevens alle de hulpbenden en derzelver Bevelhebbers, in het achtste jaar van de gemeene tijdrekening der Christenen, bij de nederlaag van Quinctilius Varus gesneuveld zijn, is, tot nog toe, geen melding op zulke gebakke steenen alhier gevonden. Dog een onschatbaar monument van de achtiende Legioen, ter eere van den Bevelhebber M. Caelius door zijn Broeder P. Caelius in die tijd opgericht, en te Birten na bij Sancten uitgegraven, is heden, benevens andere oudheden, te zien in Bergendal bij Cleve. Vide quae notavi ad Epistolas de Castris Veteribus pag. 13, 14. et de Monumentis sepulcralibus pag. 9.
Van de een en twintigste, welke naderhand op die zelfde hoogtens aan den Rhijn haar standplaats heeft gehad, zijn meede, tot nog toe, geene opschriften voorgekomen. Zie de aantekeningen ad Epistolas de Castris in Praefat. pag. 11.

(m) Tacitus lib. I. Hist. cap. 31. Suetonius in Tiberio cap. XXV. Othone cap. VIII. Vespasiano cap. VI. Vide not. ad Epistolas de Columna Trajana pag. 4.

(n) Zie de Beschrijving van de watersnood en derzelver droevige gevolgen, voorgevallen tussen den 27 en 28 Januarii 1781 en gedrukte watertijdingen Jan. 1781. IV. 1.

266

Stad, tegens welke het water oprijzende veele verzinkingen in de Dijken veroorzaakte. Den volgende dag brak den ijsdam aldaar los, en zakte de rivier af tot bij Varik. Tusschen den 27 en 28 des nagts stroomde het water op veele plaatzen over de Dijken in het Ampt tusschen Maas en Waal twee of drie voeten, zijnde op dat oogenblik hooger gerezen dan in den jaare 1740, en verwekte vijf doorbraaken in den Waaldijk bij de Dorpen Wamel en Dreumel, waar door het geheele Ampt tusschen Maas en Waal nevens een gedeelte van het Rijk van Nijmegen overstroomd wierd. Tot een gedenkteken van deeze (o) zeldzaame hoogte der Rivier is beslooten op een bekwaame plaats een steen te stellen, voorzien met eene voegzaame inscriptie of in het Latijn, of in het Nederduitsch.
Tegens het einde van den zomer wierd de ziekte der roode loop, voor al in het (p) hooge gedeelte der Stad, bespeurd.
In December is goedgevonden de Marie-Kerk, als tot geen dienst gebruikt wordende, te doen vervaardigen tot een (q) Stads Music-zaal.

1782. Den 16 Maart is op de Hunerberg onder Ubbergen uitgegraven een zeer fraaije steene altaar, aan den allerbesten en allermachtigsten Jupiter met volbrenging der gelofte gewilliglijk toegewijd en geheiligd door C. Januarius, gedient hebbende onder de

(o) Raadsign. van den 7 Febr. en 27 Dec. 1781.

(p) M. van Geuns de Dysent. epidem. pag. 50, 138.

(q) Raadsign. van den 27 Dec. 1781.

267

tiende Keurbende der Romeinen, met dit (r) opschrift

Iovi Optimo Maximo
Cajus IANV
ARIVS VEteranus
Legionis X Geminae Piae fidelis
Votum Solvit Merito.

Omtrent half September overviel de roode of Persloop de Stad eensklaps met veel woede, en hield aan tot over half October, ontstaan zijnde oorspronglijk in de Paul-straat, bijna in het zelfde huis, daar in 1736 de dijsenterie het (s) eerste was ontdekt, volgende ook doorgaans eenen gelijken loop, als toen; zo dat de straaten aan de Waalkant, en de Haven, dat is het laage gedeelte van de Stad, van de ziekte in dit Jaar, geheel bevrijd bleven; zo als insgelijks in de jaaren 1736 en 1781 was waargenomen.

1783. In de maand Junii was er een zeldzamen Nevel, duurende tot in Julii. Men kon zonder eenigen hinder tegen de Zon opzien. De Zon vertoonde zich verschillend van kleur, na de verschillende dikte des nevels; in het bovenste van den dampkring ver-

(r) Haec Ara haud inelegans, quam adstante Parente meo Johanne in de Betouw, illustrissimis Tetrarchiae Neomagensis Ducatusque Gelriae et Comitatus Zutphaniae Ordinibus ab actis et secretis, vidi effodi Ubbergae, conspicitur hodie in superiore Curiae ambulacro ad dextram muro inserta. Vide quae notavi ad Gisb. Cuperi Epistolas de Aris et lapidibus votivis pag. 19.

(s) Raadsign. van den 18 Sept. en 5. Oct. 1782. J.H. Degneri Hist. Dysent. Neomag. pag. 3, 5 en 97. M. van Geuns de Dysent. Epidem. pag. 63, 145.

268

toonde ze zich bleek en wit, en wederom rood en bloedrood, als dezelve lager kwam. Deeze nevel scheen uit den hooge, en uit den (t) dampkring neder te daalen, doch heeft alhier geen schaade gedaan aan veld-vruchten.
Na eene zagte winter, aanhoudende koude in het voorjaar, en een zeer heeten zomer heeft de Stad Nijmegen eene groote Epidemie ondergaan; hebbende de ziekte en sterfte voornamentlijk gewoed van omtrent half Julii tot ruim half September. De sterfte is allerzwaarst geweest in (u) Augustus, in welke maand alleen drie hondert vijf en twintig begravene Dooden zijn aangetekend, en zelvs in eene enkele week tachentig: in de maand Julii was het getal der dooden geweest zeventig; in September drie en tachentig: Onder dit algemeen getal van dooden rekent men vier honderd zeven en vijftig gestorvene aan de Persloop. De ziekte ontstond oorspronglijk het eerst in het laatst van Junii in het in voorige jaaren verschoonde laage gedeelte van de Stad, langs de nieuwe haven, en de laage markt, en breidde zig van daar uit door het overige van de Stad.
Den 28 Julii is aan de zuidzijde van het Valkhof opgedolven een kopere penning met de beeltenis van den Keiser Augustus, tot opschrift hebbende aan de voorzijde DIVVS

(s) Zie Toaldo Verhandeling over de zeldzamen Nevel in de maand Junii 1783. uit het Italiaansch overgezet in de Algem. Vaderl. Letteroeff. VI. D. Mengelw. bl. 248. Voeg 'er bij V. D. 2de st. bl. 632.

(u) Raadsign. van den 24 Septemb. en 17 Decemb. 1783. M. van Geuns de Dysent. Epidem. pag. 125.

269

AVGVSTVS S C. op de keerzijde CONSENSV SENAT. ET EQ. ORDIN. P. Q. R. en eenige weeken te vooren eene andere, met opschrift CAESAR AVGVSTVS DIVI F. PATER PATRIAE, op de keerzijde ROM ET AVG
Den 4 Augustus is even buiten de Hertogsteegspoort onder het omploegen van een stuk Bouwland gevonden eene goude penning van (v) Keiser Claudius, hebbende aan de voorzijde tot opschrift TI. CLAVD CAESAR AVG. P. M. TR. P. XI P. P. IMP. XVII op de keerzijde PACI AVGVSTAE. en bij het graven aan het Kelfkens-bosch den 27 Julii

(v) In Mai 1781 wierd een gouden penning van Nero gevonden even buiten de Heselpoort met het omschrift aan de eene zijde NERO CAESAR AVG. IMP. aan de andere zijde PONTIF. MAX. TR. P. VII COS. IIII. P. P. in 't midden EX S. C. Van tijd tot tijd zijn er goude van Nero gevonden met het opschrift NERO CAESAR AVGVSTVS op de keerzijde IVPPITER CVSTOS. Andere met IMP. NERO CAESAR AVGVSTVS, op de keerzijde SALVS. zie de Numismata Romanorum antiquissima et rariora Neom. eruta. pag. 44. Smetii Nummi ad Neomagum inventi MS. J. J. Björnsthals Reize V. D. pag. 451. Een goude met het omschrift van IVPPITER CVSTOS is nog onlangs op den Hunerberg aan den Kopschen Hof uitgegraven teffens met een zilvere van Augustus, hebbende op de voorzijde CAESAR AVGVSTVS DIVI F. PATER PATRIAE, op de keerzijde C. L. CAESARES AVGVSTI F. COS. DESIG. PRINC. IVVENT. En een loode van Galba, op de eene zijde IMP. SER. GALBA AVG. op de keerzijde DIVA AVGVSTA. Van zulke loode penningen zie Plautus Mostellar. Act. 4. Sc. 2. en Martialis lib. X. Epigr. 74. v. 4. Penningen van ijzer, en van koper, met een dun blaadje van zilver overtrokken, zo wel van de tijden der Romeinsche Burgermeesteren, als der Keiseren, zijn meede nu en dan gevonden.

270

een kopere, met het opschrift aan de eene zijde TI. CLAVD. CAES. AVG. P. M. TR. P. VIII IMP. XVIII. aan de keerzijde S. P. Q. R. OB C. S.
Van Kersmis af had de winter met de koudste overeenkomst; op den laatsten dag van het jaar heeft men den thermometer van Fahrenheit op drie graden onder 0 waargenomen.

1784. De Waal was van den 30 December tot den 29 Februarii met ijs bezet gebleven. Den 28 raakte de Rivier los, dog des avonds stopte dezelve wederom; den 29 raakte ze aan het gaan, en dreef opgepropt met (x) ijs, 't welk zig te Dreumel opstopte, waar door het water in den nacht van den 1 Maart zodanig begon te wassen, dat de Waal, die eenige uuren te vooren op twaalf voeten stond aan de Nijmeegsche peilpaal, tot op vier en twintig voeten en zes duimen rees: Het water bruischte geweldig aan op de Stad, en brak den Dijk bij de Hunerpoort, meede nemende de (ij) Sluizen, en een gedeelte van den Melaten-tooren. Zeventien doorbraaken wierden in de Waaldijken veroorzaakt, en daar door het Schependom en Rijk van Nijmegen,

(x) Den 17 Augustus zijn even boven de Kerk van Dodewaerd, alwaar de ijsschotzen bij uitstek op en in den Dijk gewerkt hadden, stukken ijs uit den Dijk gehaald, die bij meeting dertien duimen dik, en zo zwaar bevonden zijn, als een mensch konde dragen.
(ij) Aangaande het herstel der Sluizen zie de Conventie tusschen die van het Circul van de Oije en Gecommitteerdens van de bovenleggende CleefscheSchouwen in dato 24 Aug. 1784 ingegaan, vergeleken met het Raadsignaat van den 1 en 15 Sept. 1784.

271

de Ampten tusschen Maas en Waal, Over- en Neder-Betuwen, Thielre-waard, Beest en Rhenoij met de beneden leggende landen ten eenemaal overstroomd. Te Weurt liep het water twee en meer voeten over den Dijk, waar door dezelve (z) bezweek.
In dit jaar is, behalven eenige Keiserlijke penningen, gevonden een der oudste Romeinsche kopere munten, met (a) de hoofden van Janus en Saturnus op de voorzijde, en een voorsteven van een Schip op de keerzijde: Ook een zilvere met de beeltenis van een

(z) In het omspitten van het ingedreven zand bij den doorbraak te Weurt zijn twee Gebeentens gevonden van eene ongemeene groote en zwaarte, na de uiterlijke gedaante, van eenen Oliphant. Van Oliphanten uit Persien aan Carel de Groote naar Aken gezonden vind men in het Chronicon Aquisgranense MS. ad an. 802. Zie ook Eginhartus de vit. Caroli Magni cap. 16. et Annal. ad an. 810.

(a) Van deeze Munten spreekt Ovidius Fastor. lib. I. v. 229.
Multa quidem didici. Sed cur navalis in aere
Altera signata est, altera forma biceps?
Macrobius lib. I. Saturnal. cap. 7. Pueri denarios in sublime jactantes, capita aut navia, lusu teste vetustatis exclamant. Adde Lactantium Div. Inst. lib. I. cap. 13. Het hoofd van Rome en van de Godheden volgden op dat van Janus, en de eerste ruggestukken der zilvere waren of Castor en Pollux te paard, of een overwinningsbeeld een wagen met twee of vier paarden voortdrijvende, waar door alzulke geld-stukken de naam kreegen van Victoriati, Bigati, Quadrigati, gelijk sij te vooren Ratiti genoemd wierden. Zulke alleroudste penningen vond men in vroeger tijd (gelijk nu en dan alnog) buiten de Heselpoort aan de Winsseling bij den oever der Waal, en in het omploegen der Bouwlanden. Confer J. Smetii Opp. Bat. pag. 38. Antiq. Neomag. pag. 169. et Numismata Romanorum antiquissima Neomagi eruta.

272

Oliphant en het onderschrift CAESAR; hebbende op de tegenzijde een offernapje, een besprengkwast, een bijl om de offerdieren te slagten, en een Opper-Priesterlijke muts.
In Augustus zijn aan het hangen van den Hunerberg onder Ubbergen verscheide Lijk-Aschkruiken of Urnen, staande in zekere rangschikking, uitgegraven, en een Graflamp met de naam van (b) ATIMETUS. Eenige maanden te vooren was niet verre van die plaats, een (c) Afgodsbeeltje gevonden van gebakken aarde.

(b) Confer Jo. Rhodium in not. ad Scribonium Largum Compos. Med. cap- XXIX. pag. 189. et quae notavi ad Epistolas de Lucernis pag. 14. De vasculis istiusmodi, et praesertim iis, quae cum mortuis sepeliri solent, in monte Hunebergensi inventis passim monent rerum Noviomagensium Scriptores, maxime tritavus meus Jo. Smetius in Oppido Batavorum pag. 32. et atavus meus in Antiquit. Neomag. pag. 114. Fuerunt, inquit, ante annum millesimum sexcentesimum et quadragesimum supra urbem Neomagensem, in valle reducta Hunnorum montis, lucernae fictiles duodecim inventae, formae mediae, aliquae EUCARPI nomine notatae, quae IN ORBEM DISPOSITAE ORA SIBI OBVERTEBANT. Adstabant IN MEDIO VASCULA PATENTIA, EX TERRA ABLICANTE SEX. H. Cannegieter in Epistola ad illustrissimum Comitem Ot. Fr. de Lijnden. De vasculis hisce Smetianis: Mihi, ait, urnae fuisse videntur. Earum cuique binae lampades adsignatae, numero pari omnes, qui numerus Diis Inferis sacratus, ut impar Superis. Vide de Ara ad Neomagum reperta pag. 42.
(c) Zommige zegelbeelden van gebakken aarde zijn van de aloudste tijden. Propertius lib. IV. Eleg. I. v. 5.
Fictilibus crevere Deis haec aurea templa,
Nec fuit opprobrio facta sine arte casa.
Seneca Epist. XXXI. in fine. Cogita Deos, cum propitii essent, fictiles fuisse. Adde Tibullum lib. I. Eleg. XI. v. 18.

273

IN
NOVIOMAGUM

Nullo tacendus ille seculo scriptor
Tacitus, quod Oppidum extulit Batavorum,
Rex cum Batavūm, terror Ausonum terrae,
Civilis, unus rem juvaret afflictam:
Divique (a) Constantinus Antoninusque
Quod nuncuparent, hincque Nimagum est dictum,
Cum decima Legio sua teneret hic castra;
Quodque ampliavit arce Carolus Magnus
Suaeque voluit esse Regiae sedem:
Quod Barbarossa, Caesarum ille summanus,
Injuria aevi mox refecit absumptum.

(a) Post Tacitum proxime Neomagi meminit Antoninus in Itinerario suo; atque inde Tabula Itineraria, quae a quibusdam Constantino Magno, aut ejus saltem temporibus tribuitur. Tacitus κατ' ἐξοχὴν Batavorum Oppidum appellare maluisse videtur.

274

Batava tempe, laude quid tua dignum,
Quid tibi, quid illis conditoribus tantis
(b) Aequale dicam? numne hominibus alibi urbes
Te gloriari conditoribus divis.

Joh. Isacius Pontanus

(b) Dit Jamblicum is door Pontanus geplaatst voor eene afzonderlijke Beschrijving van Nijmegen, met den titul Noviomagum, Urbs Gelriae primae; dog welke door den druk nooit is in 't licht gegeven. Het volgende Hendecasyllabum van den Syndicus Goris is gevoegd in zijn Farrago carminum abortivorum pag. 4. De Geschiedenissen van de Stad Nijmegen worden als in een kort begrip met eene bijzondere bevalligheid daar in kragtig uitgedrukt.

275

De laudibus
Noviomagi,
urbis Gelriae ducatus primariae.

o Flos nobilis urbiumque ocelle,
Quas vel Geldria, Belgium usquam
Circumplectitur, orbis ille ocellus,
Queis te laudibus efferam merentem?
Hinc reddit venerabilem vetustas
Te multum spatiosa, sed vicissem
Illinc condecorat decens venustas;
Quales vermiculatum opus probare
Tessellae soleant suum arte junctae.
De palma simul illa et ista utrimque
Contendunt dubio anxioque fine.
Ut noctu via, luce sub maligna,
In sylvis male amica commeanti,
Cum primum gracili resurgit ortu
Errans Cynthia: Non secus peritos
Exercet labor, e tenebricosis
terug
Reactie 1:

Rob van der Heijden, 06-01-2015: Wat een geweldig project! Ik heb er van genoten.
Het zou mooi zijn als het ook nog met hedendaags commentaar aangevuld/verklaard kan worden. Bijv:
-De "roode loop" en ook "persloop" zijn andere benamingen voor dysenterie.
-De "Holle Doorn" is hetzelfde als Holdeurn, het gebiedje onder de duivelsberg rondom de oude Kleefsche baan.
-De "zeldzamen Nevel" in juni 1783 en de daarop volgende hoge sterfte kan verklaard worden door de uitbarsting van Laki op IJsland.
REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.