Zuuk t mar uut - Wim Janssen

Uit het Nimweegs verleden 67

16-03-1983

Straatspelen (1)

Het gebeurt vaak dat - wanneer ik met mensen over de tijd van vroeger praat - de straatspelen uit onze jeugd ter sprake komen. Men vraagt zich dan verwonderd af waarom de hedendaagse jeugd deze spelen niet overgenomen heeft? Voelt onze jeugd niets voor deze spelen, of hebben wij ouderen deze spelen niet goed doorgegeven?

Volgens mij zijn andere oorzaken de reden dat wij deze spelen niet meer zien. Natuurlijk is de moderne techniek een van die oorzaken. Neem maar eens de TV-uitzendingen voor de jeugd op de vrije middagen die de jongens en meisjes aan de buis gekluisterd houden en de diverse TV-spelletjes. En wat dacht u van het huiswerk dat deze jeugd na schooltijd moet maken? Mijn schoolkameraadjes en ik hebben daar nooit last van gehad. Het enige huiswerk dat wij meekregen waren strafregels, omdat wij tegen de schoolregels gezondigd hadden. Ieder vrij uurtje konden wij op straat doorbrengen, en dat is de grootste oorzaak, het gemis van; DE STRAAT! Bestuurders van auto's, motoren en bromfietsen jagen hun voertuigen vaak met levensgevaarlijke snelheden door de woonstraten. Zelfs woonerven zijn niet veilig door het gedrag van bepaalde wegpiraten. Ook zijn er straten aangelegd waar de trottoirs ontbreken. Je moet dan bij het verlaten van de woning heel goed uitkijken, als je tenminste niet vlak voor je eigen voordeur wilt verongelukken.
In de twintiger jaren was het een unicum als er een auto door de straat kwam. Het enige verkeer waar wij op moesten letten waren de met paarden bespannen sleperswans, maar die hoorden wij al van grote afstand aankomen.
'Toen waren de straten het eigendom van de jeugd. Dat was hun koninkrijk! Omdat de jeugd de straten niet meer terug krijgt en omdat verschillende spelen veel ruimte vroegen zijn die spelen dan ook praktisch uitgestorven.

Roef roef de beer is los

Voor dit spel had je een cirkelvormige ruimte nodig met een middellijn van minstens zes meter. Het werd met een onbepaald aantal jongens gespeeld. Door middel van een aftelrijmpje werd er een beer en een bereleider aangewezen. De beer moest in gebukte houding plaats nemen op het putdeksel van een riool. Zijn rug werd bedekt met de jasjes en jassen van zijn speelmakkers. Door de uiteinden van hun dassen in tegengestelde richting te draaien en dan dubbel te vouwen verkregen zij dan een harde en stevige streng. Hiermee moesten zij dan de beer op zijn rug proberen te slaan die de bescherming van die jassen dan ook hard nodig had, want de slagen kwamen geweldig aan.
De beer was met een touw van ongeveer drie meter verbonden met de bereleider, die moest de beer zo goed als hij kon beschermen tegen de slagen van de medespelers. Deze moesten op hun beurt weer uitkijken dat zij niet door de bereleider aangetikt werden. De jongen die aangetikt werd moest dan de plaats van de beer innemen. De beer werd dan bereleider en de bereleider mocht dan zelf aan het slaan met de das mee doen.

Pinkelen

Ook bij het pinkelen diende de riooldeksel als honk. Voor het spel was een slagplank en een pinkelhoutje nodig. Een niet te zwaar, enigszins breed, stukje plank werd zodanig met de zaag bewerkt dat er als het ware een grote boterschep overbleef. Van een stevig, niet te dun latje van ongeveer vijftien centimeter lengte, werden de beide uiteinden met een mes spits bij gesneden en klaar was het pinkelhoutje. Bij dit spel werd er niet afgeteld omdat de eigenaar van plank en houtje het recht had als eerste voor honkman te spelen. De honkman ging op de put staan en sloeg met de plank het houtje een eind de straat in naar een van de jongens. Indien de jongen kans kreeg het houtje op te vangen dan werd hij honkman. Lukte dat niet omdat de honkman niet te hoog mikte, dan moest hij proberen het houtje op het honk te gooien. Kwam het houtje in de buurt van het honk terecht dan sloeg de honkman met de zijkant op een van de aangespitste uiteinden van het houtje. Hierdoor sprong dat dan iets omhoog, waarvan de honkman gebruik maakte om het met een snelle slag weer een eind de straat in te slaan. Hierbij mocht hij met één been van het honk afstappen, maar het andere been móést wel contact blijven houden met het
honk. Dat er bij dit spel wel eens ruiten sneuvelden is wel duidelijk.

Voetje

Bij dit spel werd weer het putdeksel - als honk - en het aftelrijmpje gebruikt. De jongen die door het rijmpje aangewezen werd moest als bok dienst doen, daarvoor moest hij in gebukte houding naast het putdeksel gaan staan. Eén voor één sprongen de andere jongens, met hun handen steunend op de bok, over hem heen. Wanneer de laatste gesprongen had ging de bok een pas van de put vandaan en begon het springen weer. Wanneer de afstand tussen bok en honk te groot werd om over hem heen te springen dan mocht de eerste springer „voetje" roepen wat betekende dat er een tussenpas gemaakt mocht worden. Hij die ten lange leste de sprong niet meer kon maken was af en moest dan als bok dienst doen.
Nieuwe spelers die mee wensten te doen aan het spel mochten de bok een zacht schepje onder zijn achterwerk geven, ten teken dat de nieuweling zijn baan over nam. Omdat de bok gebukt stond kwam zo'n „vriendschappelijk schopje" wel eens zéér pijnlijk aan, waardoor de ex-bok soms tien minuten niet aan het spel mee kon doen door de pijn die door dat „schopje" veroorzaakt was.

Klik hier en reageer daarmee per email als u uw reactie hieronder wilt laten plaatsen

Bron (©) 1983 Wim Janssen - Nieuwsblad De Brug Nijmegen

terug

REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.