Zuuk t mar uut - Wim Janssen

Uit het Nimweegs verleden 54

19-05-1982

Gezondheidszorg en hygiëne in de oude stad 2

Het was voor de bewoners in de oude stad 'n hele toer om hun véél te kleine, vochtige en bedompte huisjes opgeruimd en schoon te houden. Om u enig inzicht te geven hoe klein of die huisjes wel waren zal ik u in het kort het huisje beschrijven dat ons gezin in de Vleeshouwerstraat nr. 40 van 1907 tot 1925 bewoond heeft.

Wanneer je bij ons naar binnen stapte dan viel je als het ware met de voordeur in huis, want er was geen gangetje of halletje aanwezig. Het kamertje waar je dan in stond was ongeveer twee meter diep en drie meter breed. Het diende eigenlijk als slaapkamer, maar daar was het niet geschikt voor, want je zou er 's winters in dood vriezen of op z'n minst 'n dubbele longontsteking oplopen, die in die tijd óók dodelijk was. Dan kwam je in de huiskamer die door 'n dun houten wandje van het andere kamertje afgescheiden was. Het bovenste gedeelte van het wandje bestond uit kleine ruitjes zodat het daglicht door het smalle buitenraam via de ruitjes in het wandje in de huiskamer kon komen. Het was dan ook altijd 'n duistere bedoening in die huiskamer, waar vaak hele dagen 'n petroleumlamp (elektriciteit was er niet) brandde, wat dan ook niet zo verwonderlijk was. In de linkerhoek van de huiskamer was 'n bedstee gebouwd waar onze ouders in sliepen. Deze bedstee was aan drie kanten dicht, terwijl de voorkant door 'n gordijntje, dat over 'n touwtje schoof, enigszins afgesloten kon worden. Daarnaast was 'n klein trapje van twee treedjes waarmee je in de opkamer kwam waar twee ijzeren ledikanten stonden, waar wij met zes kinderen in sliepen. De matrassen waren strozakken die in het begin onprettig sliepen omdat je steeds naar de kant rolde, Waren ze echter 'n tijdje beslapen dan lagen ze behaaglijk, alleen zorgden ze wel voor de nodige stof bij het opschudden. 'n Klein raampje zorgde voor wat daglicht, terwijl op de andere muur 'n waterkraantje gemonteerd was met 'n minuscuul opvangbakje waar wij ons allemaal wassen moesten.
Ook moesten wij met meerdere gezinnen van één w.c. gebruik maken die in een lange gang stond. Wij moesten dan ook altijd naar buiten als wij daarvan gebruik wilden maken. In deze omstandigheden leefden haast alle mensen in de oude stad. Doordat de waterleidingen of pompen 's winters vaak bevroren waren of tegen het bevriezen afgesloten werden, kwam er vaak van de lichaamsverzorging maar bitter weinig terecht. Het was dan ook geen wonder dat er haast doorlopend 'n luizenen vlooienplaag heerste. Dagelijks werden de kinderen door hun ouders op luizen gecontroleerd door middel van 'n kam met zeer fijne tanden. Deze kammen vonden gretig aftrek bij marskramers en in diverse kleine winkeltjes onder de naam van stofkam, maar in de volksmond werden ze neten- of luizekammen genoemd. Naast deze plagen en ongemakken heersten er steeds de dreiging en de angst dat er, naast de kinkhoest, nog meer besmettelijke ziekten uit zouden breken. Mazelen, difteritis, rode hond, roodvonk enzovoort lagen geregeld op de loer om een overval op de bevolking te plegen. 

Een andere zeer gevreesde ziekte was de tuberculose, waarvan maar weinig mensen genazen. Deze ziekte had haast altijd 'n slepend karakter die het lichaam van de patiënt uitteerde en finaal sloopte tot dat de dood er op volgde. Men noemde deze ziekte ook wel; „de tering", integenstelling met; „de vliegende tering" waarbij het proces een héél snel verloop had. Wanneer 'n gezin zo'n ziekte te verplegen kreeg, kwam men naast de persoonlijke angsten en zorgen, ook nog in zware materiële noden te zitten.
De gezondheidszorg van overheidswege stond op 'n zeer laag pitje, terwijl de kruisverenigingen en dat soort instellingen nog niet bestonden. Hoe kwam men aan 'n behoorlijk eenpersoons ledikant met zachte matras, lakens, dekens en verschoningen voor de patiënt? Voor de hoognodige versterkende middelen die de gemeentedokter voorschreef ontbrak altijd het nodige geld. Natuurlijk kwam bij zo'n geval weer de spreekwoordelijke burenhulp en gemeenschapszin om de hoek kijken, niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk.
Men kwam met allerhande aandragen, pap, soep, vlees, bouillon, eieren, melk en meer van dat soort zaken. Deze hulp kwam dan van mensen die het zelf financieel niet konden missen, maar het dan uitspaarden op hun eigen gezin! Ook hielpen zij, indien nodig, daadwerkelijk mee met het opmaken van de bedden, het schoon houden van het huisje, de verzorging van de kinderen en ga zo maar verder. Ook pasten zij op de kinderen als de moeder voor het noodzakelijkste op pad moest of gingen met haar mee bij bepaalde liefdadigheidsinstellingen, zoals o.a. de Vincentiusheren of de dames van de Allerheiligste Verlosser, om er maar eens twee te noemen, om wat voor de zieke los te kloppen. Ze deinsden er ook niet voor terug om ijskoud alleen op pad te gaan om bij diverse instanties aan te bellen, om met 'n warm pleidooi iets voor het betreffende gezin op de kop te tikken.
Ondanks de grote liefde waarmee de zieken door de familieleden verpleegd werden zou er maar heel weinig van terecht gekomen zijn als er toen geen andere hulp aanwezig geweest was. En wel een geweldige hulp voor deze beproefde mensen. Het waren de religieuzen van enige orden die in onze stad gevestigd waren die de helpende hand naar deze mensen uitstaken. Aan deze zusters van Bethlehem, Bottendaal en Hallo wil ik graag in 'n paar volgende stukjes enige regels wijden, uit dank voor wat zij toen voor de mensen uit de oude stad gedaan hebben, en dat zonder aanziens des persoons.

Klik hier en reageer daarmee per email als u uw reactie hieronder wilt laten plaatsen

Bron (©) 1982 Wim Janssen - Nieuwsblad De Brug Nijmegen

terug

REAGEER:

Uw aanvullingen of opmerkingen zijn welkom!
Met dit formulier kunt u (nog) geen foto's versturen. Gebruik daarvoor uw e-mailprogramma.
Opmaak kan wel, bv <b>Vet</b> of <i>cursief</i> geeft Vet of cursief.